Saluut, voorouders! ik m, 1 In Moesson van 1 dec., blz. 3, brengt Lore Gast, via een terugblik, een saluut aan Guus Eerdmans en zijn generatie, die ook de hare is. Om haar te kunnen volgen is slechts onze herinnering nodig. Ik zou graag een eresaluut willen brengen aan de overgrootvader en grootvader van Guus, en hun generatiegenoten, met name hun vrouwen. Er wordt dan wel een beroep gedaan op uw fantasie, want die tijd heeft geen van ons meegemaakt. Ten behoeve van studenten van onze koloniale geschiedenis, en ook voor genea logen, kan ik en passant een paar foutjes van Lore corrigeren. Overgrootvader S. H. wordt geboren in 1821 in Bergen op Zoom, als erken de zoon van een dan al 42-jarige mili taire chirurgijn (Off. v. Gez.). De jaren, waarin S. H. aan zijn toekomst moet werken, zijn in verhouding beroerder en chaotischer dan de ergste jaren waarover wij mee kunnen praten. De periode 1815-1850 staat bekend als de "Tijd van Revolutie en Reactie". Er vindt ook een verschrikkelijke tech nische revolutie plaats die de hele wereld beroert, in alle Europese staten betreurt men vele doden, er is een wereldwijde sociale en geestelijke ar moede ontstaan door alles wat via de Franse Revolutie en de Napoleontische oorlogen over het Continent (inclusief Engeland) is gedenderd. Vader-chirurgijn is in dienst van achter eenvolgens de Bataafsche Republiek, het Koninkrijk Holland en het Konink rijk der Nederlanden zowat heel Euro pa doorgetrokken. Hij heeft 8 jaar op St. Martin (Sint Maarten) gediend en is daar door de Engelsen krijgsgevan gen gemaakt (gelukkig werd hij ziek, hetgeen toen "repatriëring" inhield I). Zijn 10-jarige zoon S. H. ziet hem af marcheren voor de 10-daagse Veld tocht in België. De jongen is op 18- jarige leeftijd tamboer in het Neder landse leger, een bewijs dat een art- senzoon niet zo maar in een gespreid bedje terecht komt I We kunnen vervolgens alleen maar gissen of SH soms naar een "vreemd" land heeft moeten emigreren (zoals Guus naar Brazilië), wanneer hij in 1852 voor het eerst vermeld staat in de "Almanak van Ned. Indië" als as pirant-intendant der militaire admini stratie. 31 Jaar oud, moet hij dan dus nog beginnen. Beginnen in een kolonie waar men nog niet is bekomen van de Engelse "tussenperiode", en nog min der van de Java-oorlog, waar men al lerlei nieuwe ideeën moet uitvoeren zonder er het geld voor te hebben. S.H. wordt al gauw bij de militaire administratie op Banda geplaatst, der tig jaar lang verwaarloosd, en dus weer een eiland voor pioniers. Tien jaar later blijkt hij in de handel te zijn gegaan, en met succes. Van S.H.'s 3 zoons en 3 dochters is Ajaf er dus één. "Assistent-resident van Pontianak" wordt hij I Je denkt dan aan een academicus, met een behoor lijk inkomen, haast automatisch alle trappen van de bestuursladder beklom men hebbend. Mooi niet, hoor I In 1876 stapt hij, 22 jaar, van het Knil over naar het BB. Van voren af aan begin nen als aspirant-controleur Bijna twintig jaar lang maakt hij zich in diverse BB functies, en op diverse posten op Celebes, zéér verdienstelijk in woord, daad en geschrift. Zijn 10 kinderen worden er geboren. Dit staat er zo simpel, maar alweer geldt: dat was een pionierstijd. Buiten Batavia, Semarang, Soerabaia en wat versterkte plaatsen op Java en in de Buitenposten, was het leven keihard; vooral voor de vrouwen moe ten wij onze petten diep afnemen. Van 1894-1897 is A.J. dan waarnemend en "volslagen" AR van Koetei en N.O. Borneo, standplaats Samarinda. Hij is er nog 1 vol jaar tussenuit, met verlof in Nederland "wegens langdurige dienst". Hij is ervan overtuigd dat het gebied grote toekomstmogelijkheden heeft wegens zijn natuurlijke rijkdom men. Het "Geïllustreerd Volkstijdschrift" Eigen Haard bevat in 1896 een artikel getiteld "Een uitstapje naar Koetei", in 1897 een verhaal over "Aan het hof van Koetei". Dit vertelt hoe A.J. drie jonge prinsen van Koetei heeft mee genomen naar Nederland, hen in zijn ouderlijk huis in Amsterdam heeft on der gebracht (zijn vader was dus nog geen "blijver" I), hen in de stad weg wijs maakt en hen zelfs vergezelt op audiëntie bij "de koninginnen" (Emma en Wilhelmina). Hij laat deze drie knapen, samen met zijn vier zoons (ook de jongste van 6V2 I) achter op "Wullings" bij Voorschoten. Terug in Samarinda met zijn vrouw en zes doch ters vraagt hij vervroegd pensioen aan, want zijn AR inkomen is niet meer toe reikend voor het duurder wordend ge zin. Hij gaat werken bij de Koetei Com pagnie (vooral hardhouthandel), maar deze stap naar het bedrijfsleven wordt geen succes. Na een heel moeilijke tijd wordt hij in 1906 Secretaris van de Gemeenteraad in Soerabaia. U]it zijn brieven blijkt dat hij erg gevoelig was, maar doordat hij zo'n hard leven had gehad, was hij voor zijn omgeving vaak moeilijk. Dat moet zijn dierenlief de vergroot hebben I Hij stierf in Ban doeng in 1940. Zijn jongste kind, een Zuster Ursuline, leeft nog (bijna 92), schildert nog en kan nog smakelijk vertellen over "haar" Samarinda. Bijv. over de oude Sultan, die voor zichzelf een ijzerhouten kunst gebit moet hebben gesneden I De generatie van Guus bestaat uit nog slechts vijf "Indische" Eerdmannen. Ajaf Eerdmans omstreeks 1895. Twee hiervan waren begin dit jaar te zien in Ivo Niehe's TV Show, omdat de één de ander had gezocht en gevon den viahet "Wereldregister" van de Mormonen in Salt Lake City (waar in het Indisch Familie Archief van Dick Visker ook is opgenomen). Namens hen vijven dit saluut THEO EERDMANS RUPSEN We zaten gisteravond lekker te ngo- brollen over de mooie tijd die wij heb ben gehad. Dit ook vanwege het rotte weer. Ik vertelde over Blimbing bij Malang waar mijn ouders vlak voor de oorlog woonden. Ik was een keertje met verlof thuis en op een middag zat mijn moeder op een verhoging bij de trap bij de overloop van het huis naar de bijgebouwen. Ik keek naar de blimbingboom die vol rupsen zat. De baboe was bezig de boel wat aan te vegen in de tuin. Mijn moeder was kennelijk in een Evange lie-verkondigende stemming en tijdens het gesprek met de baboe zei ze dat O.L.H. voor alles zou zorgen en dat de vogelen des velds zich ook geen zorgen maakten. Tjatjings genoeg I Het antwoord van de baboe die zich oprichtte, de sapoe lidi over haar schouder legde, het haar van haar voorhoofd veegde: "Lo ndoro nyonya, sampean nikoe ko anèh sanget ngloeh, koeloe mboten kerso dahar tjatjing, namoeng sekool peta (t dt) nopo sam pean badé dahar tjatjing, kerso tja tjing sampean? Jo mboten ngih. Ndoro ndoro." (Lo, mevrouw U bent me er eentje. Ik lust geen tjatjing (wormen) alleen witte rijst. Wilt U misschien tjatjing eten; lust U tjatjing? Nee toch! Mevrouw, mevrouw!" Tjegg, tjegg, tjegggi- chelde ze en mijn moeder kuchte en kel. A. DEVOS 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 17