Mijn vader en ik Zijdelings komt de Moesson langs. Ik ben geboren in Bandung. Mijn ouders woonden toen - februari 1953 - op de theeonderneming Malabar, op de Penga- lenganse hoogvlakte in de Preanger. Mijn vader was daar chef aanplant. Taloen, Malabar, Wanasoeka en Poerbasari, namen van ondernemingen, die voor mijn vader een leven betekenden maar voor mij "slechts" de eerste stappen op de wereld. Nog even heb ik het mogen beleven naar school te gaan in Indonesië, maar nog voor het echte lezen en schrijven begon bracht het ms Oranje ons naar Holland. Dat was in de winter van 1958. Ik koester nog altijd de foto, die mijn vader van me nam in de haven van Genua. Hij en ik hadden er allebei een alpino-petje gekocht, de trots van de jonge wereldreiziger. Ik groeide verder op in Holland, Heem stede om precies te zijn. Dat mijn ouders helemaal opnieuw moesten be ginnen ging eigenlijk aan me voorbij. Ik had het zo druk met fietsen, rol schaatsen en lezen en schrijven, dat ik niet merkte dat mijn vader, na een kort thee-avontuur in de Kongo, een klein rijschooltje was begonnen in een paarse Ford Consul. Voor mij was er geen verschil tussen de Pontiac van de onderneming en deze kar. Ook de tochtjes op de Ve- luwe waren even opwindend als die op de Poentjak. Als mijn vader met mij wandelde in de duinen was hij op zoek naar "klein wild", zoals konijnen en fazanten. Hij vertelde me van de zwij nenjacht en de panter die hij eens ge schoten had en waarvan de schedel de schat was van mijn oudere broer. Hij zocht steeds de bergen met zijn ogen. Ik werd verwend. Het was een zorgeloze tijd tot halverwege de HBS. Ik voetbalde bij de oudste club van Nederland, met mijn vader trouw aan de zijlijn. De Muziek Expres en het clubblad waren mijn favoriete lectuur, terwijl mijn vader Tong-Tong verslond. We dreigden uit elkaar te groeien. Mijn onervaren ogen werden geopend voor dingen als "kolonialisme"; ik las voor school de Max Havelaar. Ché Guevara hing in m'n kamer, mijn haren groeiden en aan het voetballen kwam een eind. Het geluk bracht mijn vader en zijn jarenlange ervaring als theeplanter samen met een ontwikkelingsproject in Gambung op Java. Hij was de vijf enzestig al gepasseerd en mocht als nog de kroon op zijn werk zetten. Ik was op dat ogenblik onduidelijk op de Pedagogische Academie beland en woonde samen met een meisje op een zolder in de stad. Voor tweeëneenhalf jaar vertrokken mijn ouders weer naar Indonesië. Het stadsleven bracht me verder en verder van de eens zo zorgeloze tijd. We schreven wel en hij liet ons zelfs een maand overkomen. Ik zag mijn ge boortegrond, genoot met volle teugen, maar was nog te veel bezig met de stad en wat ik nu eigenlijk met m'n leven wilde, om echt te ontdekken wat Indië, Indonesië betekende. Ik hoorde mijn vader wel eens zeggen "Anderen hebben meer belangstelling voor me dan mijn eigen kinderen". Dan voelde ik me verward. Ik was er naar mijn idee juist zo mee bezig. Nu is die tijd voorbij; ik voel me meer mezelf en heb na heel wat omzwervin gen "de ware" gevonden. We wonen in Rotterdam; mijn vrouw maakt da meskleding voor haar eigen winkel en ik geef les op de Amerikaanse Inter- Ruud Temminck nationale School. Nu pas kan ik de weg uit het verleden goed overzien en ben trots op m'n bottol tjebok. Ik krijg meer en meer belangstelling voor In donesië en koop af en toe een Indo- nesisch-Nederlands tijdschrift dat ik dan aan mijn vader toon. "Kijk Pa, ik heb een leuk tijdschrift voor je", zeg ik en laat het hem zien. Plabuan Ratu staat er in, waar we samen geweest zijn". "Hé", begint hij enthousiast, "laat eens zien". Hij vindt het kenne lijk leuk en ik besluit alle nummers in het vervolg voor hem te kopen. Als ik echter met het volgende exemplaar aan kom zetten word ik op m'n num mer gezet: "Ach, 't is wel mooi maar zo commercieel. Het is als een folder van een reisbureau", begint hij zijn kritiek en ik voel nattigheid. Eertijds wees ik op de commercie die overal aan kleeft en die het leven besmet. "Moesson is veel intiemer en plaatst ook stukjes die minder goed geschre ven zijn, maar die wèl zo persoonlijk zijn. Moesson leeft veel meer voor me". Zo sprak hij voort en deed me besef fen dat we zoveel gemeen hebben, ondanks ons zo verschillende leven. Zo is de moesson. Hij waait overal uit dezelfde hoek. RUUD "DE GROTE MISSTAP" In 1954 werd ik, destijds werkzaam bij de B.P.M. te Jakarta, plotseling in het Djati-Petamboeran ziekenhuis opge nomen in verband met een ernstige nieraandoening. Zo spoedig mogelijk moest ik worden geopereerd. Na afloop van de operatie werd ik naar een ziekenzaal gereden, waar reeds enkele patiënten, allen dames van de drie Ms (KPM - BPM - KLM), aanwezig waren. Volgens de doktoren en ook verpleeg sters, moest ik "uitstekend, gezond heelvlees bezitten, want binnen 10 dagen was ik er weer bovenop. Ik mocht proberen wat rond te lopen en mocht zelfs, onder geleide van een zuster, naar het toilet gaan. Op een avond, toen ik zag dat de pa tiënten rustig sliepen en er geen en kele zuster te bekennen was, besloot ik maar in mijn eentje naar het toilet te gaan. Gelukkig stond mijn bed vlak bij de deur die uitkwam op de lange, slecht verlichte gang. Zo voorzichtig mogelijk kroop ik mijn bed uit en sloop naar de deur, die ik op een kier liet staan. Het was koud en rillend liep ik langs de gesloten deuren van de zie kenkamers naar het toilet. Op mijn terugtocht trachtte ik zo weinig mo gelijk gerucht te maken en liep naar de deur die op een kier stond. In het donker liet ik mij op het eerste bed neervallen en toeneen gil, een snauw en een vloek "Potverd..., wie ben jij en wat doe je in mijn bed!" "O, pardon," stamelde ik. "Maak dat je wegkomt," schreeuwde iemand en vóór ik er erg in had, had hij mij uit het bed gekieperd. In mijn angst probeerde ik uit de wir war van dekens en klamboe te gera ken en toen het mij eindelijk gelukt was rende ik naar de openstaande deur. Door al het geschreeuw van "mijn slachtoffer" waren de zusters en ande re patiënten gealarmeerd vóórdat ik mijn "tempatje" kon induiken. Alle lichten gingen aan en door elkaar werd geroepen: "Waar is de dief, wat is er gebeurd," enz. enz I Eerst kon ik geen woord uitbrengen, maar toen de nachtzuster kwam en de patiënten kalmeerde, moest ik wel met de waarheid voor de dag komen. Toen klonk er een bulderend gelach. "Dat was zeker met opzet gebeurd De zuster kwam mij te hulp en zei dat ik het niet had kunnen weten, dat de mannenzaal van paviljoen B tijdelijk naar het damespaviljoen A was over geplaatst, in verband met herstel werkzaamheden. Enfin, mijn "grote misstap" was het gesprek van de dag en ik ben er nog lang mee geplaagd. E. VAN REES 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 20