Momoks en Poniianaks als redders Jaren geleden werd de bibliotheek - van het ziekenhuis waar ik werkte - die ten opzichte van de andere afdelingen nogal geïsoleerd was, door een buiten landse werkster, die redelijk Neder lands sprak, schoongehouden. Ik werkte daar, vooral in de ochtend, geheel alleen en was praktisch ge sproken totaal onervaren en onbekend met de gedragingen van psychisch "licht tot zwaar gestoorde" personen. Maandenlang gedroeg de werkster zich vriendelijk, was erg behulpzaam, kort om ik kon heel goed met haar opschie ten. Op een goede dag kwam mijn buur man van het laboratorium bij mij en vertelde, dat de werkster plotseling tegen hem was uitgevallen zonder dat daar enige aanleiding voor was; een gedrag, dat zij enige dagen later tegen de goede man herhaalde. Zo'n twee weken later ontketende zich een ongekende agressiviteit van de werkster, toen ik haar vriendelijk vroeg om in de loop van de week, als zij er de tijd voor zou hebben, "rommel" die ik in een boekenstelling had gemaakt, voor mij weg te halen. Deze vorm van agressiviteit herhaalde zich, net als bij mijn buurman, nu ook in de bibliotheek, waar ik meestal moederziel alleen zat te werken, steeds vaker, zodat ik mijn direkte chef dringend verzocht om een onderhoud. Inmiddels was de werkster tegen de instrumentmaker ook al agres sief opgetreden. Na een maand had mijn chef op mijn verzoek nog steeds niet gereageerd. Mijn vader, als ervaren ambtenaar medicus, wist op een avond mijn chef er toe te krijgen mij te ontvangen. De volgende dag zat ik dan eindelijk tegen over hem en kon hem vertellen over de mij bedreigende situatie. De zeergeleerde psychiater wist, dat ik in mijn kinderjaren in Indië was op gevoed en vermoedde dat ik als kind zeker wel zéér angstige momenten moest hebben doorgemaakt, met al die insecten en slangen. Met een stalen gezicht ging ik daarop in en kwam met verhalen, dat ik als kind doodsangsten had doorstaan door allerlei kwade geesten, rondvliegende insecten, spin nen, duizendpoten en andere enge tro pische dieren. De psychiater werd dan ook tot daden gedwongen. Het moest zo ver komen dat de werkster de bi- bibliotheek niet meer in mocht, dus ik keek niet op een leugen meer of min der: hoe vreselijker de beschrijving van mijn angst in mijn jeugd, hoe erger mijn gevoel van bedreigd worden in de bibliotheek, hoe groter de kans, dat ik de werkster kwijt raakte. Mijn chef zei, dat hij zijn best zou doen om aan de situatie een eind te maken; ik moest maar rustig te- tuggaan naar de bibliotheek want er was werkelijk geen reden om angstig te zijn voor deze buitenlandse werk ster. Zij had nu eenmaal een ander temperament dan wij. Hij zou ervoor zorgen, dat zij alleen in de bibliotheek mocht komen wanneer ik daar niet was, dus 's morgens vroeg voor mijn dienst begon. Ik had mijn doel bereikt met behulp van de gehele gemeenschap van momoks, pontianaks en tropische fauna. Terug naar de bibliotheek ben ik bijna van de trap gevallen van het lachen, want ruim een half uur met een stalen toet de grootste onzin te moeten ver tellen is een moeilijke opgave Thuis hebben mijn ouders daverend plezier gehad over de wijze waarop ik van de psychoanalystische denkwijze van mijn chef gebruik heb weten te maken. Een paar weken later werd de "tempe ramentvolle" werkster als agressief en geestelijk gestoord door het Hoofd van de afdeling de toegang tot het gebouw ontzegd. Nadat de werkster van het toneel was verdwenen keerden ook de momoks en pontianaks rustig naar hun eigen domein terug. CUCU S. C. LOTH-KLOETH STEEK JE LAMPOE TEMPLOK AAN Als klein meisje in de tropen Was ik in 't donker heus geen held. Ik zag momoks en gendroewohs Vooral als baboe had verteld. Als 't elektrisch licht eens uitviel, Dan werd ik paniek'rig bang. Moesje zei: "Ajoh, niet huilen Ik hang de lampoe templok in de gang 1" De oorlog kwam en bracht de Jappen; Het werd voor velen vaak een hel Toen wij van Moesje moesten scheiden Lag zij bewust'loos in een cel. In het kamp klonk in mijn dromen, En ik zag aldoor dat gezicht, "Bewaar je tranen maar voor later," Maar haar lampoe templok gaf geen licht. En weer kwamen andere tijden, Het werd nooit meer als voorheen. Bersiaptijd, Ngegot en Dawoe, Maar we waren weer bijeen En dan kwam de jeugd tezamen, 's avonds, voor wat spel of zang. Of soms, zo maar, knusjes babb'len Bij een lampoe templok in de gang. Vele jaren zijn verstreken. Indië? Ach, dat is voorbij Ons tweede "thuis" dat is nu Holland. Moesje is niet meer bij mij. En toch hoor ik haar weer zeggen, Als ik 't hier soms moeilijk vind: "Blijf niet zitten in het donker Steek je lampoe templok aan, mijn kind 1" RAMONA VAN DALSEM-HUIJTS Opgedragen aan mijn broers en zusters (Alle rechten voorbehouden) INDISCHE AVOND Magrip, de ouverture in het gevecht tus sen het licht van de dag en de donkere mystiek van de nacht, waarin de lange vingers van de schaduwen plaats ma ken voor de grijze deken van de voor avond. Er wordt gefluisterd in de lucht, die nog gouden en zilveren pijlen af schiet, en de vluchtende dag onder het nu nog azuren dak van het hemelbed, is nog wakker vanwege het gefladder van twee, om het wijfje vechtende te- koekoer-mannetjes in de melindjoboom. De vurige tongetjes van het nog bran dende tuinafval lichten nog op en de rook weeft als een geparfumeerde kanten sluier door de bomen en de bamboestoelen. Uit het niets van achter het huis klinkt een klaterende lach als een verfrissen de plens water uit de gajoeng. In de sawohboom klinkt het gefladder van tjodots en hun hoorbaar piepend me ningsverschil onderling. Lichtjes zijn zichtbaar door de nu donkere heg van de kembang sepatoe, waarvan de ro bijnen bloemen nog zichtbaar zijn in de allengs ingehouden adem van de scheidende dag. De petroleumlamp in de voorgalerij wordt door Pa aange stoken en in het zachtgele licht spelen de kinderen nog in hun hansop. Oma vertelt van goden en godinnen, van helden en heldinnen uit het Ra- mayanaverhaal en het geluid van een paard en knarsende wielen van een dokar op de weg voor het huis sterft weg. De jongste godin van Oma slaapt op haar schoot, wordt wakker en de geur van Oma's batik kaïn zweeft in haar neusje. Plots is het donker en de koningin van de nacht kondigt haar komst aan door haar onzichtbaar maar hoorbaar insectenleger en de nacht valt als een donkere sluier, waarin ver weven ontelbare glinsterende diaman ten van de Melkweg. De betovering wordt gebroken door de stem van Ma: "Eten luitjes, handen wassen allemaal!" Met het zien van de dampende schaal witte rijst en de hemelse geuren die opstijgen uit talloze schalen, het ge luid van bestek, wordt de avond inge wijd, met de dans van de larong om de lamp en de tokè slaat zeven. A. DEVOS 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 14