Kèn Arok en Kèn Dèdès m Dit verhaal is tot ons gekomen door de Pararaton, een geschiedkundig verhaal over de vorsten die op Java hebben geregeerd. Deze kroniek is destijds in 1894 op Lombok gevonden. Deze Kèn Arok leefde van 1200 tot 1247 van onze jaartelling. DE WRAAK VAN DE KRIS door Victoria Kaulbach Java in de 13e eeuw, een rijk land met uitbundige vegetatie, rijstvelden, bossen vol exotische planten, kruiden en wild en gevogelte. Java betekent "gerst-eiland" en beleefde toen een bloeitijd met een hoge beschaving aan de vorstenhoven. Ziet U ze lopen die slanke figuren met rijk gebatikte sarongs om de smalle heu pen? De vrouwen met ravenzwart haar en geurige bloemen in hun kondé's? Het Rijk van Mataram had reeds zijn grootste luister achter zich. Koning Erlangga, de Wijze, (1035-1042) had daar zijn regering gevoerd. Drie eeuwen waren voorbijgegaan sinds de bouw van de Borobudur, dat schitterende monument dat Boeddha vereert tot op deze dag. Op de hoogvlakte ligt het met al zijn dagobs - zijn koepelvormige klokken, waaronder de vele reliquiën en boeddhabeelden staan - met zijn telkens smaller wordende galerijen met hon derden afbeeldingen uit het heilige leven van deze Mens, die een God werd tot voorbeeld voor ons allen. Op Java heerste een grote verdraag zaamheid. Het Hinduïsme met al zijn variëteiten werd vreedzaam beoefend naast het Boeddhisme. Het is makke lijk zich die tijd voor te stellen, omdat ook nu nog kampongs bestaan, inge bed tussen de bossages en liggend aan traag stromende rivieren. De pu- rah's (woningen) en kratons en tem peltjes bestaan nog en de kebupatèns (ontvangstzalen) alsook de huizen met de keurig aangeveegde erven, om geven door hoge muren. Dat alles van toen is enigszins te ver gelijken met het hedendaagse Bali, bloemrijk, weelderig, romantisch, kunst zinnig. Ondoordringbare utan (wouden) met wilde beesten en stilte. Dorpen met aloon-aloon waarop de waringin staat met aan de voet een Shiwa- beeldje, waar men offers brengt - ook nu nog. Kunst bloeide er in die 13e eeuw: smeedwerk, houtsnijwerk, batik. Scheepvaart werd druk beoefend met prauwen en djoekoens. De sawah's leverden rijke oogsten. De handel bloei de. Zelfs zeilden prauwen tot aan de Oostkust van Afrika om daar het be geerde ijzererts vandaan te halen waar mee zij hun vlammende krissen smeed den. Het was een paradijs. Kèn Arok was geen telg van vorstelijke bloede, maar een zoon van eenvoudige landbouwers, die in Toemapei woon den - later Singosari geheten. Hoe gaat dat met bodja's op Java? Zodra zij groot genoeg zijn, worden zij als karbouwenhoeders ingezet in het gemeenschappelijke kampongleven. Zo ook Kèn Arok. Hij hoedde de karbou wen van een handige dief Lembong. Vanzelfsprekend kwam Kèn Arok bij hem in de leer. Een handige dief is tevens een bekwaam minnaar. De hei melijke ontroving van have en goed is ook de juiste manier om met vrouwen om te gaan. De behoedzaamheid die hierbij aan de dag wordt gelegd, de zachte en gevoelige vinger, waardeert de vrouw. Als karbouwenhoeder beroofde Kèn Arok de voorbijgangers zonder dat zij dit bemerkten. Hij maakte het de vrouwen lastig. Dit ging ten koste van de karbouwen van Lembong, die hij één voor één kwijt raakte. Zijn driest heid liep weldra de spuigaten uit, zodat hij moest vluchten voor Lembong, die hem belaagde. Kèn Arok kwam nu terecht bij Bango Samparan, een berucht gokker, die zijn pleegvader werd. Ondanks de misda dige aanleg van Kèn Arok, was hij zeer innemend, zodat zijn pleegouders hem hartelijk lief hadden. Ook bij Samparan hoedde hij de karbouwen. In het dorp woonde een zekere Toean Tita, die hem de nobele kunst van lezen en schrijven bijbracht. Kèn Arok zette ook hier het lieve leven voort met beroven, diefstal, gokken. Binnen niet al te lange tijd kreeg hij ruzie met de zoon van zijn pleegvader. Daarbij bestal hij een die naar van de vorst, die op weg was met gouden voorwerpen naar de kraton en dit vergrijp aan de bezittingen van de vorst ging alle perken te buiten. Ach terna gezeten door de Akoewoe van Toemapal, nl. de Vorst van Kediri, vluchtte Kèn Arok opnieuw. Zwervend langs kampongs en gehuch ten, door veld en bos, al rovend en stelend, beminnend en spelend kwam hij op een dag in een speelhuis terecht. Daar ontmoette hij een Brahmaans priester Lohgawé. Hij speelde een spelletje gok met hem en won, dankzij zijn vlugge vingers en valsspelerij. Kèn Arok verstond de goochelkunst. Wie dit beheerst, brengt zijn toehoorders onder zijn ban, niet alleen door zijn snelle toeren, ook door zijn psychische vermogens. Met durf en charme, bru taliteit en misleiding won hij. In de Pararaton wordt verhaald, dat de Brah maan deze Kèn Arok nu meende te Het portretbeeld van koning Erlangga, voor gesteld als Wishnoe zittend op Garoeda. (Foto Cultuurgeschiedenis van Java in beeld) herkennen als een incarnatie van Wishnoe. Kèn Arok had een zekere ontwikkeling doorgemaakt. Al smedend wordt men smid Zijn brutaliteit gaf hem een aureool van goddelijkheid. Wist hij niet altijd de mazen van wet en adat te ont lopen? Hij was ook innemend en gul. Eerzuchtig de maatschappelijke ladder omhoog te klimmen, schroomde hij niet wreedheden te begaan en zelfs moor den. Van zijn tani-ouders leerde hij hard werken. De dief Lembong leerde hem iemand prettig iets te ontfutselen - charme. Toean Tita leerde hem lezen en schrijven - beschaving. Zijn pleeg vader-gokker leerde hem zijn hersens te gebruiken - strategie. Door zijn beschermheer, de Brahmaan Lohgawé kwam hij tenslotte in de kra ton van Koning Toenggoel Ametoeng, dezelfde vorst, die hem eerst had laten vervolgen. Hij trad zelfs bij de vorst in dienst. Zoals bij elke gelegenheid, haalde Kèn Arok ook hieruit wat er uit te halen viel. Door zijn innemendheid en gulheid werd hij al snel een geziene persoon. In de kraton leefde een beeldschone vrouw, de incarnatie van Dewi Sri, de gemalin van Shiwa gelijk. Op een feestdag, toen de gamelan zijn ijle to nen deed zweven boven de bloemran ken om de erebogen en over de dam pende gerechten van de selamatan, ontmoette Kèn Arok haar: Kèn Dèdès. Met haar ravenzwarte haren, haar slan ke lichaam en gracieuse loop en vooral haar maanvormige gelaat met de reeën ogen, was zij gelijk een as- para, neergedaald tussen de hofdames. Dat zij tevens de echtgenote van Ame- 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 4