toeng was, vermocht Ken Arok niet af te schrikken. Ken Dèdès was de dochter van een Boeddhistische priester. Koning Ame- toeng had haar in de kluizenarij van haar vader ontmoet, was in liefde ont stoken en had haar prompt geschaakt. Dit tot grote woede van haar priester- vader, die Ametoeng daarop had ver vloekt door hem de dood door sluip moord en de kris toe te wensen. De eerzuchtige Ken Arok maakte ook van deze vervloeking dankbaar gebruik. Vuur verschroeit en ook de zon ver zengt, maar geen van beide kan zozeer verschroeien als de gloed van het menselijk hart. Weldra bekende Ken Arok zijn hete gevoelens voor Kèn Dè dès aan Lohgawé, de Brahmaan. "Haar schoot straalt vuur uit, Heer. Haar ogen zijn juwelen", verzuchtte Arok. Hij ontvouwde een plan om Ame toeng om te brengen, maar de priester kon hem natuurlijk geen toestemming geven voor moord met voorbedachte rade en wel om zulk een begerig mo tief. Alhoewelhem zinde die scha king door Ametoeng ook niet. Een groot vergrijp, zoals ook in de Ramayana wordt gemeld waar Rawono de slechte, de lieflijke Sita had geschaakt, een on vergeeflijk vergrijp I Daarom raadde hij Ken Arok aan naar zijn vroegere pleegvader Bango Samparan te gaan. Dat deed Ken Arok en aan hem vertel de hij zijn gevoelens voor Kèn Dèdès. Samparan gaf niet alleen zijn toestem ming, maar ried Ken Arok aan een kris te laten vervaardigen bij de beroemde smid Mpoe Gandring. Tegen diens krissen was niemand bestand. En zo gebeurde het. Aan de rand van het oerwoud oefende de smid Gandring zijn kunst uit. Op een koele ochtend reed Ken Arok erheen. De smid, die de geheimen van vuur en water, van lucht en ijzer-aarde kende, was een man die met eerbied werd benaderd en in de reuk van heiligheid stond. Smeedde deze wapenmaker niet de instrumenten van dood en moord? Gandring kreeg de opdracht. Ken Arok wilde de kris binnen vijf maanden in zijn bezit heb ben. Toen de sterren in de ochtend ver bleekten aan de hemel, begon Mpoe Gandring zijn vuur van klapperdoppen op te rakelen. Die gaven hete sintels. Mpoe Gandring smeekte eerst Wish- noe, opdat deze God de kris een lang leven zou bescheren. Alhoewel Mpoe wist dat het leven slechts een dauw druppel is op een lotusblad. Toen pluk te hij een rode bloem van het woud en bad tot Shiwa dat de kris het leven van het slachtoffer snel en pijnloos zou be ëindigen. Want de dood is de bruid van het Leven en een ieder moet gaan door de duistere poort. Tenslotte offerde hij de witte kembodjabloem en bad tot de Opperheer Brahma, opdat Hij de af gesneden ziel nieuw leven zou gunnen. Want dood is geboorte en geboorte is dood. Daarna toog hij aan zijn heilige arbeid. Toen na verloop van tijd Ken Arok de kris kwam ophalen, was Gandring er nog niet mee gereed. Voor het maken van een uitzonderlijke goede kris had hij wel een jaar nodig. Hij moest de volle maan afwachten, gebeden zeggen, alle rituelen naar behoren vervullen, hanen offeren, vuur zegenen. En dat kost tijd, alhoewel in de eeuwigheid geen tijd bestaat. De ongeduldige Ken Arok nam dit niet. Mpoe Gandring had zijn belofte ge schonden! Woedend over deze teleur stelling ontrukte hij Gandring de kris en doorstak de kundige smid met één steek van de kris - wel het bewijs, dat deze reeds een geducht wapen bleek te zijn. Daar lag Mpoe Gandring, bloedend uit de hartswond onder de ruisende bo men, terwijl het vuur nog smeulde in de kuil. Slachtoffer was hij geworden van zijn eigen arbeid en hij vervloekte Ken Arok met verstikte stem: "Uzelf, uw kinderen en uw kindskinderen - zeven koningen zullen omkomen door deze kris, die groot onheil overal te weeg zal brengen Tjandi Singosari bij Malang, waarschijnlijk de bijzettingstempel van de laatste onaf hankelijke vorst van Singosari, Kertanagara (1268-1292). (Foto: Cultuurgeschiedenis van Java in beeld) Berouwvol smeekte Ken Arok de ster vende smid zijn vloek terug te nemen. Hij beloofde hem zijn moord goed te maken aan zijn kinderen. Maar voordat Gandring dit kon bevestigen, gaf hij de geest. Slechts geleend is 's mensen levensgeest en aan de aarde behoort zijn lichaam toe. Die nacht straalde Kala, de Schorpioen, aan de hemel bo ven de as van Gandring met sterren als gloeiende kolen. Ondanks dat Gandring de kris als on afgewerkt had beschouwd, was het reeds een prachtig wapen. Zijn lemmet was als een opstijgende vlam, scherp en dodelijk als de beet van een cobra. Het handvat was met glinsterende ju welen bezet en stak sierlijk uit de kun stig gesneden sandalhouten schede. Toen Ken Arok met dit fraaie wapen rondliep in de kraton, oogstte hij alom bewondering. Zijn vriend Kebo Hidjo was evenzeer verrukt van dit prachtige wapen. Hij smeekte Ken Arok dit wapen te mogen dragen. "Hoe zoudt gij dit wapen kun nen dragen? Het is al te fraai, mijn vriend", wimpelde Ken Arok deze bede af. Maar Kebo Hindjo liet niet af, be loofde hem van alles. Zijn smeekbeden hadden resultaat en tijdens het feest van de rijstoogst pronkte Ken Hidjo met de kris van Gandring achteloos in zijn gordel gestoken, ledereen hield hem voor de eigenaar en hij ontkende dit niet I De sluwe Ken Arok zag hierin zijn voordeel. Nog altijd stond zijn hart in vuur en vlam voor Kèn Dèdès en tot zijn heimelijke vreugde beantwoordde de vorstin zijn vurige verzen en zijn doordringende blikken evenzeer. Op een donkere, maanloze nacht sloop Ken Arok naar de pendopo; in de leeg te brandde een enkel pitje, drijvend op wat olie in een kom. Prinsen en diena ren lagen in diepe slaap verzonken in de kebupatèn na een avond vol dansen en vertellingen van de Dalang. Kebo Hidjo lag te snurken op zijn slaapmat en droomde zeker van de fraaie kris, die Ken Arok hem nu onmerkbaar ont stal. In de kraton lag de vorst te slui meren op zijn bedstede. Geluidloos kroop Ken Arok nader: doorkneed als hij was in moord en doodslag wist hij de vorst met één stoot in zijn hart te doden. Het was in een ommezien ge schied. Hij liet de kris bij het lijk ach ter en maakte zich veilig uit de voeten. Zelfs het schrille gesjirp van de krekel was niet onderbroken. Het geweeklaag de volgende ochtend bij het eerste hanengekraai wekte hem. De vorst was dood. De kris, gevonden bij de vermoorde vorst wees naar de moordenaar: Wie anders dan Kebo Hidjo kon deze euveldaad hebben be gaan? De arme pronker werd zonder meer afgemaakt. Hij was het derde slachtoffer van de kris. Alhoewel men veel vermoedde durfde niemand Ken Arok als de werkelijke moordenaar aan te wijzen. Alleen Ken Dèdès kende de toedracht van de moord. Zij was nu de regerende vorstin en door haar te huwen nam Ken Arok vanzelfsprekend zijn plaats in als Akoe- woe van Toemapei. Het huwelijk werd met pracht en praal gevierd. Niet lang daarna baarde Ken Dèdès een zoon Anoesapati genoemd, die opgroeide als de zoon van Ken Arok. Ken Arok was nu opgeklommen tot de hoogste macht en niemand durfde hem te weerstaan. Toen hij eenmaal be roemd (of berucht) was geworden, gaf men hem Brahma als vader en Shiwa nam hem aan als kind. Lohgawé de Brahmaan kreeg gelijk: Ken Arok was een incarnatie van Wishnoe. Hij breid de zijn gebied uit met stukken van het rijk Djanggala, dat oostelijk van de Kawi lag. Schuldgevoel over het doden van Mpoe Gandring dwong Ken Arok iets voor de smeden te doen, die hij nu vrijdom van belasting gaf. Op een dag verschenen enkele pries ters in de kraton. Deze waren gevlucht (lees verder volgende pagina) 5

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 5