Dr. L. de Jong Nederlands-lndië Nu in de Boekhandel Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede wereldoorlog Deel 11a Twee banden Prijsvoordeel ruim f 150,- bij aanschaf gehele serie <\A/» Staatsuitgeverij Prijs f69,50 Vraag de folder voor koning Kertodjaja, die in Kediri regeerde over het rijk van Daha en de leenheer was van Ken Arok. Kertodjaja was ervan overtuigd, dat hij een incar natie was van Shiwa. Hij eiste van de Hindoe geestelijken, dat zij een sem- bah voor hem maakten. Maar deze priesters konden dit alleen doen voor de goden zelf en zij weigerden dit. Daarom stond de koning hen naar het leven, zodat zij hun toevlucht zochten bij Ken Arok. Ken Arok, die zich nu koning Radjasa noemde, werd een geliefd vorst, niet alleen omdat hij de smeden had vrij gesteld van belasting, ook omdat in zijn hoofdstad Kutaradja (later Singo- sari) welvaart, orde en voorspoed heersten. Zijn onderdanen waren hem zeer genegen. Hij was verzekerd van de steun van de geestelijken van Daha en daardoor kon hij zich onafhankelijk verklaren van Kediri en koning Kerto djaja. Het logische gevolg was dat Ken Arok met een leger naar Kediri optrok en daar de vorst Kertodjaja aanviel en versloeg. De vorst week uit naar de bergen en hing zich daar met zijn ge volg op. Ken Arok's rijk werd zodoen de uitgebreid met Kediri. Zoals de Hin du wetboeken dit voorschreven, stelde hij een vazal aan, Djajasabha, een trouw familielid. Ken Arok, als vorst Radjasa regeerde 27 jaar lang en was zeer geliefd. Maar men betaalt voor alles in dit leven en het kwaad straft zichzelf. Ken Arok en Ken Dèdès kregen nog vier kinderen. De oudste zoon Anoesapati was niet geliefd door Ken Arok - het was im mers zijn eigen zoon niet. Toen deze zijn moeder Ken Dèdès eens vroeg waarom zijn vader hem niet mocht, kwam de waarheid aan het licht. Ken Arok had namelijk een tweede vrouw erbij genomen: Ken Oemang en dat zinde Ken Dèdès helemaal niet. Zij vertelde Anoesapati niet alleen, dat Ken Arok zijn stiefvader was, maar dat hij ook de moordenaar van zijn echte vader Toenggoel Ametoeng was. Dat eiste natuurlijk bloedwraak. Toen Anoe sapati de Kris van Gandring vroeg, gaf Ken Dèdès hem deze gewillig. Het onvermijdelijke vond plaats. In de avondschemering, zittend aan de dis met geurige gerechten, werd Ken Arok door een dienaar van Anoesapati door stoken. Anoesapati veinsde veront waardigde ontzetting en doodde op zijn beurt de dienaar. Niemand zou het vermoeden hebben, dat hij de aansto ker was. Vijf slachtoffers waren nu al gevallen door de kris, die vervloekt was. Door deze laffe moord werd de ex-dief- moordenaar-rover nu vereerd als een soort heilige. De vorst Radjasa, alias Ken Arok, werd in een tjandi bijgezet. Zijn graf werd een pelgrimsoord. Een beeld van Shiwa met zijn gelaat werd grote eer bewezen. Nu is het verhaal van Ken Arok ten einde, maar dat van Ken Dèdès en de kris gaat voort. Anoesapati, zoon van Ametoeng, werd nu Vorst van Daha en Kediri in het Rijk van Toemapei. Zijn regering duurde helaas niet lang. Zijn half-broeder Tohdjaja, zoon van Ken Oemang, kwam weldra achter het geheim van de aanslag op Ken Arok, zijn vader. Om argwaan te voorkomen, ging hij zeer vriendschappelijk om met zijn halfbroer-koning. Anoesapati was bezeten van hanengevechten en beide broeders streden menig gevecht. Op een dag naderde Tohdjaja zijn half broer en vroeg beleefd bij hem neer hurkend: "Broeder, kan ik de Kris van Gandring voor een tijdje lenen?" Al hoewel de schrik om Anoesapati's hart sloeg, kon hij dit zijn broeder niet wei geren. Hij gaf hem die, wel vermoe dend wat dit te beduiden had. "Zullen wij onze hanen tegen elkaar laten vechten broeder?" vroeg Tohdjaja vriendelijk. "Ja broeder; laat ons het maar meteen doen!" sprak Anoesapati gelaten. De hanen werden tegen elkaar opgezet. Tijdens het verwoede gevecht raakte Anoesapati geheel verdiept en vergat dat hij in levensgevaar verkeerde Toh djaja benutte deze onoplettendheid en doorstak hem met Gandrings kris. Hij was de derde koning die door Gan- dri-ngs vloek werd geveld. Tohdjaja werd nu koning van Toemapel. Hij was de zoon van Ken Oemang, de concubine, die de toorn van Ken Dèdès had opgeroepen. Door deze moord ont stonden er twee kampen in de kraton: diegenen die Tohdjaja steunden en de 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 6