We stonden erbij, keken ernaar en schreven het op unladylike en zonder ambitie Vier redactieleden van de Nieuwe Courant v/h Soer. Handelsblad in 1948. V.l.n.r. Zegers de Beyl, Joy Maidman (stadsredactie), Mevr. Führi hoofdredactrice, A. Heil (red. buitenland). Op de achtergrond even zichtbaar Panachi Mariano de Calouta (politie). Een tenger Indisch meisje van eenvoudige huize, trouwde heel jong met de knap- uitziende, zachtmoedige J. Führi (Zwitsers-Oostenrijkse afkomst), onderadmini strateur van suikerfabriek Asembagoes in Oost Java. Zijn zwakke gezondheid voerde het echtpaar terug naar Malang waar zij kordaat de kostwinning op zich nam als boekhoudster bij een coöperatief bedrijf. Na de dood van haar man ontwikkelde zich haar ambitie voor de journalistiek. Binnen een paar jaar was ze hoofd stadsredactie bij "De Malanger", een van de bladen van het Kolling Concern. Dat was mevrouw A. H. Führi, voor mij tante Mien, jongere zuster van mijn vader. "Mijn wijze broeder" noemde ze mijn vader als ze wel eens bij hem kwam om advies. "Eigenwijze tante" zei mijn vader, want ze luisterde zelden of nooit naar wie ook maar. Ze schreef in prachtig Nederlands gloedvolle artikelen, vaak dwars tegen de draad in van de publieke opinie en brandde daardoor ook onnodig haar vingers. Ze werd een paar jaar voor de oorlog hoofdredactrice van de dag bladen Djogja Bode/Mataram. Zij was voor zover ik weet de enige hoofd radactrice van een krant in Ned. Indië. Na de komst van de Japanners had ze do euvele moed een van haar felle hoofdartikelen te besluiten met "Al hangt overal de vlag met de rode bol, in ons hart zal het Oranje blijven wap peren". Dat was natuurlijk vragen om de Kempetai en de gevangenis. Ze overleefde de gevangenis en kamp, kwam in 1946 bij de Regerings Voor- lichtings Dienst in Batavia en werd later door Kolling naar Soerabaja ge roepen om hoofdredactrice te worden van "De Nieuwe Courant" v/h Soera- bajaasch Handelsblad. Ze was nog precies dezelfde tante Mien, op geaffecteerde toon vragen stellend, snel replicerend. Ik zie haar nog zitten, een broos figuurtje, chique gekleed, met élegante vingertjes ty pend op een stokoude schrijfmachine. In deze politiek explosieve tijd trot seerde ze vakbondsleiders en bemoei de zich met zaken waar elke journalist met een boog omheen gelopen zou zijn. Er is haar vaak onverantwoordelijk ge schrijf verweten, maar ik vond haar een van de dapperste uit de perswereld. Hoe werd je in Indië journalist? Een opleiding bestond niet, ook niet nodig dacht ik. Je moest kunnen observeren, en wat je zag en hoorde, op een dui delijke, voor anderen begrijpelijke ma nier, opschrijven. Met een beetje intel ligentie en goede kennis van de Ne derlandse taal lukte velen dat. Maar om een goed journalist te zijn was toch wel wat meer nodig: ambitie om te blijven en steeds beter te worden. Ik heb dat bij weinig vrouwen gezien. Plenty da mes die zich journaliste noemden, maar in wezen alleen "medewerkster" aan een bepaalde rubriek waren. Dames pagina, kinderpagina. Ik heb dit aspect van de krant ook leuk gevonden, maar alleen als ontspanning naast ander re dactioneel werk. Mijn samenwerking met tante Mien was van korte duur. We lagen elkaar beroepshalve wel, maar als persoon niet. Mijn werk bij"de RVD en LVD had uit buitenwerk, reportages bestaan. Het "vuile" werk heeft me altijd beter ge legen dan stadsnieuws. Politierappor ten, nieuws van de haven (op Perak was het een komen en gaan van sche pen in die tijd '47- 48) en als ontspan ning deed ik de filmrubriek. Maar am biëren deed ik niets, het kon me niets schelen wat ik moest doen, als het maar voor de krant was. Op een dag maakte mijn tante de op merking dat ik er te "unlady-like" bij liep. Ik moest eens naar de kapper en een vlotte jurk kopen. "Ga ik dan beter schrijven?" vroeg ik onnozel. Maar ik verwisselde (om haar een plezier te doen) mijn eeuwige khaki rok en blou se voor de New Look. Tante Mien be keek me goedkeurend. "Leuk, maar je moet geen geel dragen, dat is je kleur niet." Ik pakte mijn tas en liep de de deur uit. De week daarop werkte ik voor de Vrije Pers en 6 maanden later zat ik weer in khaki op een truck op weg naar Kediri, dat bezig was de laatste stuiptrekkingen van de tweede politio nele actie te verwerken. Weer snipers en vuur en avondklok. Als ik in Soerabaja kwam "passagie ren" ontmoette ik mijn sobat Joy Maid man (nu als Joy Tuyn bij Moesson werkzaam). Ze deed stadredactie bij de Nieuwe Courant met Zegers de Beyl. Beeldschoon en ladylike. Tante Mien was altijd vol lof over haar. Maar lang zat Joy er ook niet, ze trouwde en ging naar Nieuw Guinea. Alles duurde kort in die tijd, we leefden intens en alles was echt. We stonden erbij, keken er naar en schreven het op. Zo goed en zo kwaad als het kon. LILIAN DUCELLE 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 8