vertaald in het Indonesisch. Ik geef het maar zoals ik het heb opgetekend. Op zekere dag kwam in Watampone een Daeng Patongko, die later ka pitein Wajo zou worden. (Wajo, een wijk in Makassar, waar veel Wajorezen woonden). Hij bracht een brief van de Gouverneur-Generaal voor de Arum- pone. Daarin stond dat de Nederlan ders een "schout" wilden aanstellen in Palima en Bajoe, de havens van Bone. Een verdrag uit 1860 gaf hun namelijk het recht in Bone in- en uit voerrechten te innen en dat moest nu maar eens gebeuren. De Arumpone (die altijd van dit verdrag had gezegd: "Ik schop het opzij als een dode hond"), wilde er niet in treden. Daeng Patongko bracht geschenken mee voor de Arumpone nl. een zilveren doos met parfum en zilveren voorwerpen. De Arumpone wilde ze niet aannemen. Daeng Patongko zei: "Het is goed, wacht U maar wat er van komt". Mijn zegslieden (ook Andi Mappasisi, La Side en anderen waren bij het ge sprek aanwezig) wisten niets van een petoro die uit Makassar kwam en de Arumpone in perfect Boeginees, een boodschap voorlas. (Friedericy, Ver zameld Werk, blz. 110). Twee maanden na Daeng Patongko kwam er een andere afgevaardigde van het gouvernement. Het was I Pata io, Karaeng van Binamu (een adatge meenschap in het uiterste zuidwesten van zuidwest Celebes), een neef van een van de leden van de rijksraad van Bone. Arung Tanette (ook een lid van de rijksraad) zag zijn schip het eerst en rapporteerde het aan de Arumpone. Het paleis stond op de plaats waar nu het telefoonkantoor is. Karaeng Bina mu bracht een nieuwe brief met een oorlogsverklaring. Er lagen drie sche pen voor de kust. Andi Mappasere (vader van Andi Mappasisi) Arung Bin- tang, kreeg opdracht naar ze uit te kijken. Nadat de brief was afgeleverd ging Karaeng Binamu terug naar de schepen. Daeng Parota, oud sjahban- dar (havenmeester) van Palima kreeg opdracht een antwoord brief te schrij ven. De brief was afwijzend, Daeng Parota zelf ging hem brengen. De Hollanders landden direkt na ont vangst van deze brief. Dulung Ajanga- le, bevelhebber in het noorden, die was belast met de verdediging van de ha ven van Bajoe, zag blijkbaar dat de toestand onhoudbaar was en gaf de Arumpone de raad terug te trekken naar Palakka. Dit deed hij maar hij ging eerst bidden. De volgende dag al ging het verder en toen begon een maandenlange zwerftocht. De Punggawa, de kroon prins met zijn familie, trok mee, ook al het paleispersoneel maar niet de Hadat d.i. de rijksraad. De vertelster weet precies op te noemen waar over nacht werd maar die plaatsnamen zal ik de lezer besparen. Óp een gegeven moment wilde men uitwijken naar het naburige rijkje Soppeng maar de vor stin (Datu) van Soppeng maakte be zwaren uit vrees voor moeilijkheden met de Hollanders. Daarom ging het noordwaarts, via het rijkje Wajo, tot men eindelijk aankwam in het grens gebied met Luwu, het meest noorde lijke rijk, in het district Awo. Steeds werd men achtervolgd door de mare chaussee. In Awo was een vuurge vecht, de Punggawa trekt zich terug. Op een gegeven moment had de Pung gawa nog maar 11 bonesche soldaten, maar enige hoofden o.a. die van Bola en Bottjo leverden verse troepen, ook die van Gilireng en Awo. Zo was er blijkbaar bij de eindstrijd een niet on aanzienlijke troepenmacht. Bij Lombo werd de hele dag gevochten in het open veld. De Punggawa sneu velde en velen met hem. Zijn vrouw Petta Tjinung had zich met enige an dere vrouwen en de Arumpone ver scholen in een holle boom in de nabij heid. Volgens sommigen wilde de ma rechaussee het hoofd van de Pungga wa afslaan (dit is een oud Boeginees krijgsgebruik, blijkbaar door de Hol landers overgenomen (of heeft men gedacht dat de Hollanders het wilden doen?), maar de Arumpone kwam te voorschijn en zei: "geef mij mijn zoon, ik wil hem begraven". Volgens een ander verhaal zou Petta Tjinung belet hebben het hoofd van haar man af te hakken. Zij hield het hoofd van haar man op haar schoot toen hij gestorven was. Een aangrij pend verhaal dat mij de tranen in de ogen bracht. Later maakte een zekere Andi Malla (of Matta?) op deze gebeur tenis een sjair. Hij las het eens voor aan Petta Tjinung, die er bij huilde. Ze zei: "er is veel waars in, maar je hebt er ook wel wat bijgedaan." De sjair is nu in het bezit van Andi Mo hamad Ali, hoofd van het "kantor pem- binaan kebudayaan" in Bone. (Het culturele kantoor.) De Punggawa en Petta Tjinung waren de ouders van Andi Pabenteng. Als kind van één jaar was hij bij zijn moe der tijdens de laatste strijd. Men ver telt dat hij de stuipen kreeg van schrik toen hij het schieten hoorde. Wij maak ten Andi Pabenteng Arumpone in 1946 toen Andi Mappanyuki niet met ons wilde samenwerken. Hij bleef de Ne derlanders trouw tot het laatst. Als ik zie naar het oude vrouwtje, dat weggedoken in een stoel, eentonig haar verhaal mummelt, voel ik voor haar de genegenheid van een zoon, die luistert naar een verhaal van zijn moe der. Ik voel hoe ik in mijn diepste we zen verbonden ben met al deze men sen die vanavond in de pasanggrahan aanwezig zijn. Hoeveel nader staan zij mij dan de Nederlanders in Nederland die alles zo goed weten en niets be grijpen, en wier onbegrip ons zoveel verdriet heeft gedaan. Dat de tegen standers van 1945, met name Andi Pangerang, de zoon van Andi Mappa nyuki, nu ook vrienden zijn, vervult mij met grote vreugde. Petta Maming eindigde haar verhaal met iets over haar zelf. Een paar jaar na de val van Bone trouwde ze en ging met haar man haar opwachting maken bij controleur Doerleben. Vroeger zou den ze dat gedaan hebben bij de Arumpone maar "de controleur was nu de Arumpone". Het leven ging verder en de Boniërs hadden de nieuwe toestand aanvaard. De Hadat (Rijksraad) bestuurde het land tot 1931 toen Andi Mappanyuki als Arumpone werd ingehuldigd. Nog twee maal ben ik na 1975 in zuid-Ce lebes terug geweest en het is mij zeer duidelijk geworden dat de tegenwoor dige Boeginezen en Makassaren een positief oordeel hebben over het Ne derlandse bestuur, zoals dat van 1905 tot 1942 werd gevoerd. Men waardeert de competentie, toewij ding en vooral de volstrekte integriteit van de ambtenaren. Friedericy heeft, bij een herdruk, het derde deel van "De laatste generaal", dat handelt over de periode na 1905, geschrapt. Ook in het "Verzameld werk" is dat derde deel niet opgenomen. Dat was een concessie aan nederlandse anti-kolo niale vooroordelen. Van mijn boegi- nese vrienden had dat zeker niet ge hoefd. H. J. KOERTS Naschrift Mijn reis van 1975 is ook al weer ge schiedenis geworden. Velen die ik toen ontmoette zijn niet meer. Petta Maming is in 1980 hoogbejaard over leden. In datzelfde jaar kwam mijn vriend La Side bij een auto-ongeluk (lees verder volgende pagina) De heer La Side daeng Tapala in 1977. 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 11