Herinnering aan Djait Satimah
Toen ik in deze winterse dagen aan het sneeuwruimen was en daarna zout strooide, gingen mijn gedachten opeens heel
erg uit naar haar, mijn trouwe djait Satimah. Zij strooide geen zout maar as, om de Jap gunstig te stemmen. Zij strooide het
op de de weg vóór het gemeentehuis, waar die Jap moest lopen. De vrouwen die nog buiten het kamp zaten, werden
daar ondervraagd. We moesten minstens 75% Indonesisch bloed hebben, om buiten te kunnen blijven. Voor mijn moeder
en zuster was dat niet moeilijk, maar ik heb veel meer van mijn totok vader. De avond vóór ik naar het gemeentehuis
moest gaan, kwam Satimah heel laat nog naar ons toe. Ze was helemaal naar een dukun in Batu geweest en had van
hem deze a's gekregen en die had ze eerst uitgestrooid. Ik moest maar heel gerust zijn, want ik zou niet het kamp in
moeten. Ik was diep ontroerd om deze geste. Al geloofde ik er niet zo in, een feit is wel, dat ik buiten het kamp mocht
blijven. Wel keken mijn ondervragers erg ongelovig, toen ik zoveel Indonesische voorouders beweerde te hebben. Allemaal
onzin, maar ik wou beslist die 75% behalen, om niet achter de kawat te verdwijnen. Toen ik thuiskwam zat zij al te
wachten, dolgelukkig met de gunstige uitslag, waaraan ze geen ogenblik had getwijfeld.
Ik weet niet hoe ze bij ons gekomen is.
Ik kan me zelfs niet herinneren wan
neer dat was. Maar ze was er. Al mijn
kleren heeft ze gemaakt. Geen diplo
ma's, zelfs geen naailessen, maar ze
maakte van alles. Niets was te moei
lijk. Ik kocht een lapje stof meestal
goedkoop op de pasar, liet een mo
delletje zien en een paar dagen later
kon ik passen. Nu ben ik nooit zo
moeilijk geweest, maar ik gaf wel eens
uitvoeringen met de schoolkinderen en
dan maakte zij ook pakjes voor hen:
pierrots, harlekijnen, matroosjes en ga
zo maar door. Wat waren ze toch han
dig die djaits. Ze rekende maar heel
weinig, want ze wist, dat wij het niet
breed hadden. Ze drong ook nooit aan
op direkte betaling, want ze vertrouwde
het wel. Het was een lief mens met van
dat pikzwarte haar, al was ze niet jong
meer. Wat ze op dat haar deed, weet
ik niet, maar het rook niet lekker. Ze
kon heerlijk koken en nam telkens wat
mee, wat heel welkom was in die tijd
van armoe. Toen ze ontdekte dat ik
dol was op haar mado-mongso, bracht
ze dat elke keer voor me mee. Het is
tapeh van zwarte ketan, en dan in
oliepapiertjes gewikkeld. Alles deed ze,
om het haar nonna Willy naar de zin
te maken
Toen ik een jaar vóór de invasie naar
Batavia ging, kwam ze nog trouw bij
mijn moeder, die in Malang was achter
gebleven. Met mijn vakantie was ze er
zeker om de andere dag en werd mijn
garderobe aangevuld. Trouw ging ze
naar Batu en tot mijn ergernis kwam
ze steeds met het bericht, dat er mis
schien wel gauw oorlog zou komen.
Helaas kreeg die dukun van haar ge
lijk. Toen de Jappen binnen vielen was
ik in Batavia. Van de ene op de an
dere dag geen inkomsten. Voor een
habbekrats heb ik mijn hele meubilair
verkocht, en ben met enkele anderen
gaan samenwonen. Een domme zet,
want ik heb een maand lang een hele
nare tijd gehad. Ik was de wanhoop
nabij, want ik had nog maar weinig,
geld, om het lang uit te houden. En
toen opeens was daar een lieve be
kende stem, die aan de babu vroeg,
of in dit huis nonna Willy Verbeet
woonde.
Zij was het werkelijk, mijn trouwe djait
Satimah. Ze kwam me halen, om terug
te gaan naar Malang. Zij, die nog nooit
verder was geweest dan Malang en
Batu, waagde het in deze zo gevaar
lijke tijd, helemaal naar Batavia te gaan,
met de betjak door een vreemde stad
te rijden, op zoek naar haar Willy
Mijn moeder had van een goede vriend
van ons geld gekregen. Ik moest daar
van de vereiste pendaftaran betalen en
naar Malang terug gaan. De post deed
het niet, dus iemand moest het geld
brengen. Djait Satimah aarzelde geen
ogenblik, toen mijn moeder haar om
hulp vroeg. Natuurlijk ben ik mee ge
gaan, met mijn hond in het speciale
hondehok, mijn fiets in de bagage
wagen en nog wat koffers, met de
nacht-eendaagse.
Overstappen in Surabaya. Het ging
allemaal nog prima. Pas toen ik veilig
thuis was, ging Satimah naar haar ei
gen huisje. Een kleine kamer van ge-
dek, waarin alleen een baleh-baleh, een
naaimachine, een stoel en een tafel,
waarop het naaiwerk werd uitgezet en
geknipt, ergens in de kampong op de
hoek van de Klodjen-Lor en Willem
straat. Wij woonden helemaal in Tuin
dorp op het eind van de Kawistraat,
maar toch kwam ze telkens weer naar
mij toe, ook al had ik niets te naaien.
Maar dat vond ze niet erg. Ja, we had
den bijna geen geld, moesten leven
van de verkoop van wat er in huis was.
Ik denk, dat ze graag gokte, en flink
wat won. Tjeki heet dat geloof ik. Het
waren van die op elkaar lijkende klei
ne kaarten met voor mij onverklaarba
re letters en tekentjes. Met die kaart
jes voorspelde ze ons de toekomst. De
kaartjes waren helemaal vet en be
duimeld, en zaten in een lapje dat nog
viezer was, maar dat maakte het blijk
baar juist interessant. Helaas kregen
zij en de dukun maar al te zeer gelijk,
want ze bleven maar voorspellen dat
de oorlog nog lang niet afgelopen was.
Toen kwam ze een poosje niet. Ze liet
een nicht naar ons toe komen, om te
vertellen, dat ze door een fietser was
aangereden en niet kon lopen. Ik heb
dit ongeluk helaas te licht opgevat. Na
een poosje kwam ze weer zelf, met de
betjak of de dogkar. Toen bleef ze
weg. Daar kwam die nicht weer. Deze
keer kwam ze vertellen, dat djait Sa
timah was overleden. Meninggal Du-
nia. Haar laatste woorden waren nog
Zomaar een stemmingsbeeld dat lang geleden in 1934 in Tosari werd opgenomen: een
pasarganger in de vroege ochtend op weg met zijn pikolan. De foto werd ingezonden door
de heer E. Klaarmond uit Sankt Gallen.
16