WTm
Ife k'i m J r.
Achteraf hekeken
Achteraf bekeken heb ik het er toch wel goed van afgebracht, om zonder enige
ervaring de verantwoordelijkheid te dragen over het wel en wee van tientallen
soldatenvrouwen en -kinderen in een evacuatiekamp in Makamingit op het eiland
Soemba in december 1941. Denkelijk zou ik nooit tot deze beschouwing zijn
gekomen, als mij door een instantie niet de vraag werd gesteld, in hoeveel kam
pen ik gezeten had en wat mijn belevenissen waren. Mijn antwoord was: "Ik mag
niet klagen, want vergeleken bij andere kampen, hadden wij het redelijk goed
wat voeding en medische zorg betrof." Op de vraag of ik ooit angstig ben ge
weest, was het antwoord: "ja, maar de grootste angst maakte ik eigenlijk door
in ons evacuatiekamp, toen de Jap nog niet op 't eiland zat." Juist nu, na 44 jaar,
komen de, als in een lade met afgehandelde opdrachten, verborgen herinnerin
gen te voorschijn en beleef ik die tijd weer. En nu toch met een zekere voldoe
ning, dat ik als vanzelfsprekend met inzet van lichamelijke en geestelijke kracht
zo goed mogelijk en naar beste weten mijn werk had gedaan.
December 1941de rede van Ko
ningin Wilhelmina. Wij zaten op Soem
ba in Waingapoe. Mijn jongste zoon
werd geboren in oktober van dat jaar.
In het kraambed hoorde ik over het
neerstorten van het vliegtuig, waarmee
legercommandant Berenschot veronge
lukte. Mijn man, militair, vertelde over
troepenbewegingen in de hele archipel,
maar alle berichten klonken zo vaag:
de Duitsers zaten al meer dan een jaar
in Nederland, wij zaten daar zo ver op
Soemba en de Jappen waren dichterbij.
Wij moesten ons klaarmaken voor eva
cuatie, maar vóór ons vertrek moest
mijn man, samen met een andere mili
tair, op verkenning. Eerst na de eva
cuatie, toen wij weer in Waingapoe te
rug waren, vertelde hij mij, dat zij ge
kleed als indonesische vissers in een
prauw naar een ander eiland moesten
varen, om contact op te nemen met
een groep militairen, die daar gesta
tioneerd was; draadberichten waren
verbroken.
Toen wij moesten evacueren was mijn
man er dus niet en ik werd met mijn
2 zoontjes ingedeeld bij de inlandse
vrouwen en kinderen van de militairen.
De soendanese vrouw van een ser
geant kreeg de leiding over onze
groep, maar direkt zei ze me, toen zij
het kantoor verliet waar ze de opdracht
kreeg: "Mevrouw, ik kan niet zo goed
lezen en schrijven en Nederlands ver
sta ik wel een beetje, maar het spreken
kan ik niet; wil de leiding op U
nemen?" "Ik zal U wel helpen waar ik
ik kan", zei ik, "maar mijn 2 kleine
kinderen eisen nog mijn volie aan
dacht". Intussen waren de andere
vrouwen en kinderen, Hollandse en In
dische, naar Waikeboekak geëvacu
eerd, aan de andere kant van het
eiland.
Ons evacuatiekamp Makamingit, lag
ongeveer in het midden van het eiland,
in een heuvellandschap. Daar lag ook
de groentetuin van de Compagnie, die
verzorgd werd door strapans (gevan
genen), onder toezicht van een grijze
mandoer, die niet zo vlot meer liep.
Deze strapans hadden hun onderko
men in een grote bamboeschuur naast
het hoofdgebouwtje dat ook van bam
boe was, een wit geschilderd 2-kamer-
huisje, met een halfopen voorgalerij,
de gang tussen de kamertjes eindigde
achter in een verharde aarden trap
naar beneden, naar de keuken. Een
zijdeur kwam uit op een groot erf,
waarop schuins ter rechter- en linker
zijde van het hoofdgebouwtje, twee
grote bamboeschuren stonden.
In die schuren stonden baleh baleh's
voor vrouwen en kinderen. In een open
keuken, in het verlengde van elke
schuur, konden zij voor zichzelf koken
in hun eigen pannetjes, die zij uit de
tangsi konden meenemen.
In het hoofdgebouwtje hadden de ser
geantsvrouw en ik samen met mijn
kinderen ieder een kamer, waarin een
houten bed met matras. De vloer van
het huis was van harde klei, getuige
de builen die mijn jongens opliepen als
zij weer eens uit bed waren gevallen.
Het keukentje achter in het gebouwtje
deelden wij samen.
De halfopen voorgalerij werd voor een
groot deel ingenomen door onze voor
raad voedsel: rijst in grote jute zakken,
zoute vis, zout, suiker, koffie, thee,
klapperolie en petroleum in blikken,
verder blikjes melk voor de jonge
kinderen en een medicijnkist. Groen
ten kregen wij volop uit de aangren
zende tuin, waarlangs een helder rivier
tje stroomde, dat ons kamp van water
voorzag. Een telefoontoestel was er
ook en een tong-tong van bamboe als
alarmtoestel.
De met grind verharde rijweg, waar
over wij in een vrachtwagen vanuit
Waingapoe reisden, lag een paar me
ter hoger dan ons kamp, zo konden
wij bij aankomst, beneden ons het
kamp al zien.
De oude mandoer verwelkomde ons
en daarna konden de serg.vrouw en ik,
de vrouwen en kinderen in de 2 schu
ren onderbrengen. De serg.vrouw, die
haar pappenheimers uit de tangsi beter
kende dan ik, wist welke vrouwen zij
niet in één en dezelfde schuur moest
onderbrengen.
Mijn dagtaak was 's morgens om 8 uur
medicijnen en zalfjes uitdelen aan men
sen die op ziekenrapport kwamen. Wij
hadden een lijst meegekregen van de
dokter en in twijfelgevallen kon ik de
dokter opbellen, die ergens op het ei
land zat. We hebben een kind van een
Javaanse vrouw moeten begraven, na
een kort ziekbed. Hij had hooge koorts
en ondanks hetgeen de dokter mij
telefonisch opdroeg, bezweek het kind.
Ik kon regelen dat de mandoer met een
paar strapans op een heuvel tegenover
ons kamp het grafje ging delven.
Gelukkig was er ook een bevalling in
het kamp, van een menadonese vrouw.
Ik had al gemerkt dat zij zwanger was
en ik hoopte dat de evacuatie tegen
de tijd dat zij moest bevallen voorbij
zou zijn en ik zelf niet als "verloskun
dige" zou hoeven op te treden.
Het schuurtje dat als opslagplaats
diende voor het tuingereedschap etc.,
werd alvast schoongemaakt, een brede
baleh baleh, waarop de groenten uit de
tuin werden opgetast vóór dat die naar
de kust werden gestuurd, werd klaar
gemaakt als ligplaats voor de a.s.
kraamvrouw. Intussen zat ik in de ze
nuwen, ondanks de toezegging van de
dokter dat hij mij via de telefoon wel
instructies zou geven. Lieve help, hoe
moest ik dat klaarspelen? Daarbij
kwam nog, dat ik mij niet kon concen
treren op de straks te verrichten han
delingen, omdat ik de hele dag en zelfs
's nachts direkt op de telefoonbei
moest reageren als er alarm geslagen
moest worden; dan waren er vijande
lijke vliegtuigen in de buurt van Soem
ba gesignaleerd.
Ik moest dan op de tong-tong slaan en
alle vrouwen, kinderen en strapans
verdwenen in het dichte bos, dat ons
kamp aan 3 kanten met hoge bomen
en dicht struikgewas omsloot. Zelf
moest ik bij de telefoon blijven om
wanneer "alles veilig" werd doorge
geven, op de tong-tong te slaan. Wat
er allemaal door mijn hoofd spookte
tijdens zo'n alarmtoestand is onbe
schrijfelijk.
Vanaf de eerste keer dat ik alarm
sloeg kwamen 2 strapans ongeroepen
naar me toe om mijn jongens veilig in
het bos te brengen. Ik zat met duizend
vragen als ik hen weg zag hollen met
mijn peuters. Mijn angstige twijfel werd
veroorzaakt door 't "gerucht" in het
kamp, dat onder de strapans een paar
moordenaars waren. Achteraf bekeken
waren die strapans zeker geen gemene
wetsovertreders.
Om op die naderende bevalling terug
te komen, ik had mij voor niets druk
gemaakt. Toen op een avond de weeën
begonnen en de vrouw zich in het
schuurtje had geïnstalleerd, de medi
cijnkist aan het voeteneind op de grote
baleh baleh stond, alles op een wit
laken, stuurden de vrouwen mij terug
naar het hoofdgebouw. Zij zouden mij
(lees verder pagina 15)
10