kaftte ^oó -
een ^Bijzondere **0 rouw
Op de begraafplaats in Soest sta ik aan haar graf; het
enige gedenkteken aan een bijzondere vrouw En mijn ge
dachten gaan terug naar april 1942, het kamp Poeloe Brayan
bij Medan. Dit Jappenkamp waar zo'n 2000 vrouwen en kin
deren gevangen hebben gezeten en waar een formidabele
vrouw door de Jap als kamphoofd werd aangesteld vanaf
het prille begin. Deze vrouw was Tante Jos. Niet alleen had
zij een groot postuur maar ook een heel groot hart. Angst
voor de Jap had zij niet en zij vocht als een leeuwin als de
Hantjau weer eens meende een paar vrouwen in elkaar te
moeten rammen. Vreemd genoeg hadden deze kleine Jap
pen ontzag voor haar, zodat zij vaak erger kon voorkomen.
Haar opgewekte humeur en haar schaterende lach gaf ons
allen de kracht om vol te houden ook al zagen wij het vaak
niet meer zitten. Zij huilde bij iedere dode, hield de nacht
wake en droeg vaak zelf de overledene naar haar laatste
rustplaats.
Vanwege haar speciale contacten buiten het kamp gaf zij
brieven en radioberichten door en alleen al voor dit koe-
rierswerk had zij een onderscheiding moeten hebben, want
ze wist welke straf er op stond. Maar haar eigen leven be
tekende niets voor haar. Zelf suikerpatiënte, ontzag ze zich
niet. De hele dag was ze in touw en het gebrul van de Jap
om "Heymansan" was vaak niet van de lucht. Ook 's nachts
werd haar niet veel rust gegund. In zo'n groot kamp gebeur
de er altijd wel wat. Onze vrouwelijke artsen v.d. Molen,
v. Enthoven en later Dé Evertsen wisten ervan mee te pra
ten.
Toen er op een kwade dag de moeder van twee ionge kin
deren op sterven lag bleef tante Jos tot het einde bij haar
en heeft ze de moeder beloofd voor haar twee kleine kin
deren te zorgen en na de oorlog aan hun vader terug te
geven. Ze is deze belofte na gekomen.. Een zware zorg,
waar dus ook haar twee dochters van 10 en 15 jaar de ver
antwoording voor kregen, want moeder was weinig thuis.
En als moeder thuis was dan kwamen de vrouwen met al
hun zorgen bij haar. Ook dat bracht ze op, nam voor ieder
een de tijd, gaf iedereen weer hoop. Over haar eigen zorgen
hoorde je haar zelden. Een man in krijgsgevangenschap,
een zoon in het mannenkamp en in Nederland was haar
oudste zoon door de Duitsers doodgeschoten. Hoe hield zij
dit alles vol
Onze bewondering groeide met de jaren. Haar statige ge
stalte slonk maar ze bleef doorvechten. Soms zakte ze door
oververmoeidheid in elkaar. En ook is zij door de Kempe-
tai in de gevangenis in Medan langdurig en niet zachtzinnig
odervraagd. Bij haar afwezigheid leek het kamp stuurloos
te zijn en ontstonden er ook relletjes. Zonder de leiding van
Tante Jos gingen vrouwen domme dingen doen waar dan
het hele kamp weer voor werd gestraft.
Naarmate de jaren vorderden werd de toestand steeds
slechter. Toch slaagde zij er dan weer in om voor de babies
melk te krijgen of medicijnen voor de zieken, een extra
lading hout of rijst.
Na 3 jaar Poeloe Brayan werd het kamp naar Aek Pamienke
overgehuisd. Als laatste ging Tante Jos met haar 4 kinderen.
Ze wilde er van overtuigd zijn dat al haar vrouwen met haar
meegingen. In Aek Pamienke kwamen wij van de hemel in
de hel. Dit was het einde, daar twijfelde niemand meer aan.
Behalve Tante Jos. Onder haar leiding gingen wij zelf aan
het hout sprokkelen in de bossen rond het kamp, groente
uit de moerassen halen en water uit de schaarse putten
halen voor de keuken. En steeds meer moest er begraven
worden en de achtergeblevenen worden getroost. Toch
heeft ze het volgehouden tot de capitulatie eind augustus
1945. In oktober hield het kamp op te bestaan. Zonder haar
bezielende leiding hadden wij het niet gehaald. In onze
gedachten zal Tante Jos voort blijven leven als een bijzon
dere, zeer speciale vrouw.
DORY SMEELE-JANSEN
OPUS 23 NUMMER 5 IN
TJIMAHI-VIERDE EN NEGENDE BAT.
Wij werden door de Jap in het begin
van 1944 (vergeef me als ik de datum
niet meer weet, we waren reeds op
gehouden met turfen) van Malang naar
Tjimahi vervoerd "like cattle". Het
duurde lang en er was geen ruimte en
totaal geen sanitaire mogelijkheid en
het was geen wonder dat er diverse
mensen afknapten. Sindsdien vermijd
ik zelf treinzitten zoveel mogelijk want
ik wil er altijd veel te vroeg weer uit...
We konden in Tjimahi weer ademhalen
en inspecteerden het zwaar verwaar
loosde kamp van het vierde en negen
de bataljon van ons kaki lari maar hati
berani-KNIL. (nou zijn de "beren" los,
hoor redactie, ik neem de verantwoor
ding op me, want ik was bij de Navy).
We vonden in het oude kerkje een
totaal valse, incomplete ouwe piano
maar toen onze vriend Dan Koletz hem
zag, begon hij te huilen want hij had
al in geen maanden of waren het jaren
een piano gezien en dat betekent wat
voor een concert-pianist. We vonden
een ouwe stoel en Dan hesen we ach
ter het apparaat.
Weet je wat hij direkt zo maar begon
te spelen? De prelude van Rachmani
noff op. 23 nummer 5 in G-moll en ik
moet U aanraden daar eens goed naar
te luisteren. Bij het rustige gedeelte
ziet U dan de tranen die ons, maar
vooral Dan, in de ogen kwamen en
waar ik mezelf ook nog wel op betrap
als ik het weer eens hoor.
We hebben uiteraard niet lang plezier
gehad van pianospel want de Jap maak
te ons herhaaldelijk duidelijk dat we
daar niet voor ons plezier waren
JAN JASKI
Naschrift.
De naam Dan Koletz heeft me met een
schok (van ontroering) teruggebracht
naar Malang, 30-er jaren. Dan Koletz
(Wit-Rus) was leider van het Soos
(Sociëteit Concordia)-orkest in Malang.
Een uitmuntend ensemble dat geregeld
concerten, maar ook lichtklassieke en
dansmuziek verzorgde in de "cercle".
Een geweldig dirigent en pianist. Mijn
broer Lud (van Zele) was pianist in
Koletz' orkest. Na mijn vertrek uit
Malang heb ik nooit meer iets van hem
gehoord. Ik weet nu door het verhaal
van Jan Jaski dat Koletz ook geïnter
neerd werd. - L.D.
KAMP
De oorlogskanker vreet diep voort,
verdelgt genadeloos het leven,
behoren tot een andere soort
de moloch dat nooit zal vergeven.
Vierduizend, naamloos een getal,
jongens, nonnen, maar meest mannen,
bijeengedreven in een val,
bewaakt door Nipponse tirannen.
Van huis en dierbaren beroofd,
de eenzaamheid van oorlogslijden
verlicht misschien voor wie gelooft,
O Heer,hoe zwaar valt dit kastijden!
De gesel van de dysenterie,
de honger hen heeft murw geslagen,
hun zin verlamd door apathie,
de ogen die alleen nog vragen.
In het voorportaal van hongerdood,
op britsen dicht aaneen geschoven,
ontberen zij het dagelijks brood,
het levenslicht dat hier gaat doven.
De man roept mij te middernacht,
hij heeft mij dikwijls onderwezen,
en vraagt moe zuchtend of ik zacht
hem uit de Bijbel wat wil lezen.
Het stervensuur verscheurd door weeën,
ontluisterd lijdt hij, tempel
van de Geest,
Gods goede macht vertroost ons tweeën,
nodigt hem dan tot het Eeuwig Feest.
JAN MOBACK
5