Uit énen bloede VOETSTAPPEN IN'N ANDERE WERELD LI] :\*r •LU Staaltjes van stille kracht. Mijn vrouw en ik logeerden, tien jaar geleden, bij boeginese vrienden in een echt boeginees huis op palen, in het binnenland van Bone. Vannacht regende het flink en er stond ook een harde wind. We voelen de windvlagen rond de klambu, maar ons dak van nipahbladeren houdt het uitstekend, er is geen enkel lek. We ontbijten als gewoonlijk op de open voorgalerij met geroosterde schijven van de broodvrucht (sukun) en koffie. Onze gastvrouw heeft vannacht iemand gezien die de trap van de achtergalerij afdaalde en niet terugkwam. Het was niet een van de huisgenoten en ook geen dief want er wordt niets vermist. Het moet een jin, een geest, zijn geweest. Ik sta wel even te kijken van deze conclusie maar gastheer en gastvrouw verzekeren mij dat dat niets bijzonders is: bij volle maan ziet men veel jins op de heuvels aan de overkant. In het huis zelf worden geregeld bijzondere verschijnselen waargenomen. In het gedeelte van het huis waar wij slapen schijnt soms een helder licht als van een electrische toorts. Niemand wordt overigens op enige wijze gestoord of lastig gevallen. In de kampong zijn wel "Poltergeister" (geesten die mensen plagen), die met stenen gooien. De gebeurtenis van vannacht lokt ver dere verhalen uit. Er is in het dorp een zwembad, kort na 1905 gebouwd door controleur Ledeboer. (Men kent nog al le namen van vroegere bestuursamb tenaren). Het zwembad wordt gevoed door een krachtige bron in de bodem, die een grote hoeveelheid prachtig helder water geeft, het hele jaar door. Naast de badplaats is ook een bron. Beide zijn angker (heilig). Als men vóór 1905 (d.w.z. vóór de komst van de Hollanders) ten oorlog trok, gingen de strijders zich eerst wassen bij deze bron. Tot 1963 was het dorp in handen van guerillastrijders. Na 1963 kwam er een afdeling van het leger. Voor de officieren werden huizen gebouwd en de badplaats werd weer in orde ge bracht. Op zekere dag doodde een officier een grote zwarte slang bij de heilige boom naast de badplaats. Die zelfde avond vond hij een slang in zijn bed. De slang werd gedood maar sinds die tijd werd hij voortdurend geplaagd door slangen. De man werd krankzin nig en stierf niet lang daarna. Naar dit soort verhalen luister ik zon der scepticisme. Chesterton, liefheb ber van paradoxen (schijnbare tegen strijdigheden), zei eens: "Het is mo gelijk dat iemand verlicht genoeg is om aan spoken te geloven maar dan is het nog de vraag of hij ontwikkeld genoeg is om aan heksen te geloven."' Niet dat ik elk verhaal direkt geloof maar ik geloof in het algemeen dat er meer mogelijk is dan wij gewoonlijk denken. Het feit dat wij geen ongeloof tonen lokt verdere verhalen uit. In de rechtervoorkamer van de pasanggra- han van Watampone wil niemand over- 16 nachten omdat het er spookt. Onze gastheer bleef er eens langere tijd. Hij was blijkbaar immuun want zolang als hij er was gebeurde er niets in de bewuste kamer. Maar de gasten in de andere kamers werden gestoord door klopgeluiden en lichtverschijnselen. Allen namen de benen en onze gast heer bleef als enige gast in het logeer- gebouw. In het dorp waar hij woont is het voor gekomen dat mensen van het leger in hun slaap naar buiten werden gedra gen. Als ze 's morgens wakker werden bemerkten ze met verbazing dat ze in de open lucht lagen, 's Avonds zijn we op bezoek bij de kepala desa en horen ook van hem verhalen over "plaag geesten". In zijn huis verdwijnen zo nu en dan voorwerpen op geheimzin nige wijze en worden dan op de meest onwaarschijnlijke plaatsen teruggevon den. Geen verhaal over "stille kracht" is compleet zonder een wonderdadige kris. Onze gastheer heeft een badik die hem waarschuwt als er gevaar dreigt. In 1960 was hij met een kennis in een auto onderweg naar Bandung. Zijn kris begon op een gegeven mo ment hevig te trillen en kwam half uit de schede. Als hij teruggeduwd werd kwam hij weer naar boven. Onze gast heer zei tegen zijn reisgezel: "we gaan niet verder, we gaan eerst in een res taurant wat eten." Toen ze na de maal tijd verder wilden begon de badik weer te trillen. Dus wachtten ze nog een tijdlang, pas toen de badik rustig was gingen ze verder. Tegen de namiddag kwamen ze aan in Bandung. Overal zagen ze sporen van verwoestingen en verbrande auto's. Die dag waren er grote rellen geweest tegen de Chine zen. Bij zulk een kris is sprake van "besi yang baik", goed ijzer (of me taal). Er is ook "besi yang tidak baik." Dat zit in een auto die voortdurend botsingen krijgt. Dit soort verhalen wordt graag verteld en ze verliezen niets van hun kracht bij het overver tellen. Maar een residu van waarheid zal er wel zijn. Oud-Gouverneur Wes tenenk was ook geïnteresseerd in deze verschijnselen. Dat vertelde hij ons toen hij na zijn pensionering als "raadsman voor studerenden" op het Departement van Koloniën zat en wij, als bestuur van het Indologen Werk gezelschap, bij hem onze opwachting maakten. Hij vertelde toen dat hij als controleur eens een flink bedrag had uitgeloofd als iemand hem een echt geval van "stille kracht" kon doen meemaken. Niemand had de premie ooit verdiend. Maar maar misschien was dit niet de beste methode om de stille kracht op het spoor te komen. Louis Couperus in zijn "Stille kracht" wekt de indruk als zou het occulte iets specifiek oosters zijn. De sfeer van het "geheimzinnige oosten" hangt zwaar over deze roman. In werkelijk heid komen occulte verschijnselen en verhalen erover, in het westen even zo voor als in het oosten. Er bestaat een enorme litteratuur over, die ik hier in Spanje natuurlijk niet bij de hand heb. Maar ik denk nu aan Heinrich Heine's opstel over "Elementargeister" waarin hij het duitse volksgeloof beschrijft. Ook aan het hoofdstuk over de "mo- nacchichi", in Carlo Levi's beroemde boek van 1945: "Christo si e fermato in Eboli", plaaggeestenplaag, die de dorpelingen allerlei lagen leggen. Levi, arts,schrijver en schilder, was tijdens het fascisme, van 1935-1936 verban nen naar Lucanië in het uiterste zuiden van Italië, een streek aan de marge van de moderne beschaving, ledereen die "het oosten" vergelijkt met "het westen" zou dit boek moeten lezen. Maar waarom alleen buitenlandse schrijvers aangehaald? Een oer-hol- landse schrijver, Jacob van Lennep, vertelt in zijn "Novellen" ("Een vertel ling van mejuffrouw Stauffacher") een echt geval van "dibikin", wat menig een voor specifiek oosters zal houden. Een zekere heer Drenkelaer, probeert met occulte middelen een rijke weduwe zover te brengen, dat ze met hem trouwt. Het lukt hem bijna want de weduwe voelt zich op een onverklaar bare wijze tot hem aangetrokken, maar ze is voorzichtig. Ze wint inlichtingen over de man in en komt zo te weten dat hij een losbol is en iemand die zich met zwarte kunst afgeeft. Dat hij een losbol is kan de weduwe hem nog wel vergeven "vrouwen denken altijd ge roepen te zijn losbollen te verbeteren", maar de zwarte kunst niet. Drenkelaer valt door de mand en legt een beken tenis af. In de ouderwetse taal van Van Lennep: "ik heb reeds voorlang mij toegelegd, door aanwending van sympathetische middelen, aan de inge wijden alleen bekend, invloed op an-

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 16