TANTE ADA IN INDONESIË
Het was een heerlijk warme dag in mei. Tante Ada, de dokteres, en ik hadden vrij: zij géén spreekuur en ik, medisch
studente, slechts een onbelangrijk college, dat ik best een keer kon laten schieten. De hele ochtend hadden we hard
gewerkt aan de woonboot van Tante Ada, die bij Rijpwetering in de Wijde Aa ligt. Sinds ik in Leiden studeer - en dat is
nog niet zo lang - woon ik bij haar in; ik ben haar naamgenootje en we kunnen het wonderbaarlijk goed met elkaar
vinden, tot verbazing van mijn familie, die Tante maar een buitenbeentje vindt, of, in qoed Nederlands: een beetie
"halfgaar".
Tante loopt tegen de 50, is overtuigd
vegetariër en ongehuwd. Ze heeft als
arts over de hele wereld rondgezwor
ven en heeft zich nu sinds enige jaren
"neergelaten" in Nederland op voor
noemde woonark, waarop ze heel
happy is. Ze heeft enige spreekuren
in Amsterdam, een zeilkano, schildert
en schrijft een beetje en kookt weinig
en dan nog uitermate slecht. Ze kan
echter goed organiseren en heeft in
het dorp een oud-kok gevonden van
een vroegere mailboot, die tegen be
taling de zaligste slaatjes en boeren
kool en hutspot klaarmaakt waar we
enige dagen van leven.
Enfin, dit jaar vond Tante dat de boot
Opnieuw moest worden geteerd; we
zijn dus vanochtend met afkrabben van
het voorste deel begonnen, wat een
enorm werk is; we stonden in het ka-
no'tje, aan de boot vastgemaakt, en
krabden of ons leven er van afhing.
Beiden in bikini hebben we er alle-
twee er een flinke bruingebrande rug
van overgehouden, en Tante vindt dat
we voor het "broodnodige evenwicht"
ook onze voorkant moeten laten ver
branden, vandaar dat we nu uitgebreid
op het dak van de boot liggen met
zonnebrandolie.
Er is een rustige vrede om ons heen
gedaald, een geur van gras en warme
koeielijven stijgt op van de weiden
rondom. "Wat heel anders ruikt het
hier toch dan in de tropen", vindt tante
Ada, "dat valt me iedere keer weer op.
Trouwens, alhoewel het allemaal "tro
pen" was, rook het bijv. in de Antillen
weer heel anders dan op Bali, en daar
weer anders dan op Java. Ik vraag
Tante waar ze het langst geweest is
- dat was op Oost-Java, waar ze de
leiding had van een klein ziekenhuisje
van 45 bedden met 8 poliklinieken in
een omtrek tot 60 km, waarheen ze drie
dagen per week op tournee trok. Kos
telijke verhalen kan Tante vertellen,
en inderdaad! kwam er vandaag een
leuk verhaal tevoorschijn, dat ik hierbij
laat volgen.
Ik was een - heerlijk - jaar op Bali
geweest als gouvernementsarts van
het ziekenhuis te Den Pasar, toen het
gouvernement mij, overeenkomstig
mijn wens, overplaatste naar een klein
dorp op Oost-Java. Ik was per slot
naar Indonesië gekomen (nog erg pril)
om met het volk te werken en niet om
als één van vele artsen in een groot
ziekenhuis bezig te zijn, vond ik.
Ik kreeg een klein ziekenhuisje in
door Dr. E. H. Rensink
Lawang aangewezen, vanwaar mijn
voorganger, een Oostenrijkse arts,
naar zijn geboorteland repatrieerde.
Hij was zeer pijnlijk getroffen, toen ik
door de inspecteur als zijn opvolger
werd voorgesteld, want eigenlijk had
hij onderhand al met een Chinese arts
afgesproken, dat die hem zou opvol
gen en hij had zelfs al sleutelgeld ge
kregen, hoorde ik later, voor zijn grote
koloniale huurhuis met uitgestrekte
verwaarloosde tuin.
Enfin, de Inspecteur van Gezondheid,
die mij graag mocht, had anders be
slist. Zo verscheen ik dan op het feest
bij de wedono dat voor het afscheid
van de dokter werd gegeven, en waar
bij ik dan meteen begroet zou worden.
In het jaar Bali, dat achter me lag, had
ik al aardig Indonesisch geleerd, al
hoewel met Balinese woorden door
spekt, want Balinees is weer een heel
andere taal. Natuurlijk draaide ik een
mooie begroetingsspeech in elkaar, in
het Indonesisch, maar hoorde tot mijn
verbazing hoe mijn voorganger, die
toch al bijna 10 jaren in Indonesië was,
slechts een kort afscheidswoordje
in het Nederlands sprak, hoewel re
geringsambtenaren en personeel allen
Indonesiërs waren. Inderdaad spraken
verschillenden van hen Hollands, maar
die tijd was voorbij - het was in 1954 -
en ik vond het vanzelfsprekend dat,
als ik in een vreemd land werkte als
arts, ik zo gauw mogelijk de taal moest
spreken. Tot mijn grote verbazing
voelde ik hoe plotseling een golf van
sympathie van de toehoorders over
kwam, er werd geweldig geklapt. Het
hoofd van de geneeskundige dienst
uit Malang, een Chinese collega, waar
onder ik ressorteerde, hield daarop
een speech en zei, dat hij zijn hart
wat had vastgehouden, toen hij van de
inspecteur vernam, dat een vrouwelij
ke collega deze zelfstandige en moei
lijke standplaats zou overnemen, maar
dat hij na mijn speech zich niet alleen
niet meer verontrust maar zelfs blij
en vol vertrouwen voelde.
Eerst later vernam ik dat hij een vriend
was van de Chinese collega, die deze
job ambieerde. Mijn Oostenrijkse col
lega - de waarheid moet gezegd wor
den - trok een lang gezicht en wilde
nauwelijks meer met mij praten I Hij
was het ook, die mij zelf had gezegd,
dat deze baan te moeilijk was voor
een vrouw. Nu, als je me in mijn jonge
jaren wilde aanmoedigen, dan moest
je zoiets zeggen I Enfin, ik logeerde
nog een paar dagen in een hotel in
Malang, voordat de collega af zou
reizen. En nu zat ik wel erg moeilijk
want ik had absoluut geen geld. Ik had
op Bali mijn eerste kleine autootje ge
kocht, een Fiat 500 ("kodok", kikvors,
zeiden ze er in Indonesië tegen) waar
ik ontzettend blij mee was, maar dat
nog niet afbetaald was. En nu had ik
plotseling een enorm huis ter beschik
king! En wat voor huis; de middenzaal
leek een ridderzaal, zó groot: als je
in één hoek wat zei, klonk het van
drie kanten terug.
Het huis van tante Ada in Lawang'.
22