"Reizen die men nimmer vergeten kan" (U
Iri de ochtend - ik meen zondag 8 maart
- na eerst de branden waargenomen te
hebben, zagen wij uit alle windstreken,
van heinde en ver, honderden mensen
over de sawah galangans lopen rich
ting het Pasar-plaatsje Pandansari.
Binnen een mum van tijd was Pandan
sari ook zwart van de mensen. Later
bleek dat de mensen (rampokkers) het
op de 4 Chinese toko's hadden ge
munt. Moeder keek bedrukt, wat er in
haar was omgegaan, hoefde men niet
te raden. Voor ons kinderen was het
schouwspel op de sawahs, eerst de
normaalste zaak van de wereld, daar
wij nog nooit over zoveel rampokkers
hadden gehoord. Bovendien hadden
wij jaar in jaar uit vredig en gelukkig
op ons dierbare landje gewoond en
met de bevolking altijd op goede voet
geleefd. De stroom mensen hield maar
niet op. Moeder keek zorgelijker en
zorgelijker. Toen pas begonnen in het
controle-kamertje je hersenen te kere-
ketek-kereketek en nogmaals kereke
tek. Moeder riep haar kroost en Tien
bij mekaar en besprak de situatie en
besloot toen ons heil te zoeken bij fa
milie Den Hartog in Poegangan, zo'n
twee kilometer hogerop. Zo gezegd
zo gedaan, koffers hadden wij helaas
niet, dus was een ieder genoodzaakt
zijn eigen bundeltje kleren te dragen.
Daar gingen we dan op weg naar
Poegangan. Achteraf bezien, moet het
toch wel een leuk gezicht zijn geweest
- denkende aan Donald Duck - moeder
voorop, dan de kinderen en als hek
kensluiter Tien. Op de plaats van be
stemming aangekomen, zagen wij dat
reeds andere kleinlandbouwer gezin
nen zich bij hen hadden geschaard.
Als Padvinder (geel/wit) zijnde moest
ik een opdracht van mijn Hopman Den
Hartog opvolgen. De opdracht luidde:
"Ga naar de Politie in Pekalongan,
vertel hen over de situatie en vraag
om hulp". Na eerst wat singkong re-
boes met wat suiker en geraspte klap
per naar binnen te hebben gewerkt,
vertrok ik tegen 13.00 uur per fiets
Pekalongan-waarts. Toen ik langs ons
huis reed, had ik niet kunnen weten
dat ik het huis - prachtig gelegen op
de heuvel - voor het laatst zou zien.
Een huis, eigenhandig door vader ge
bouwd, heerlijke vruchtbomen rondom
en een pracht van een rozen- en ger-
beratuin voor het huis. In Pandansari
aangekomen moest ik door een drom
van honderden mensen heen wringen,
voelde mij wel erg onbehagelijk. Dat
ik er heelhuids doorheen gekomen was
had ik waarschijnlijk te danken aan het
feit dat velen mij kenden en dat men
het te druk had met de buit.
door H. R. Steenhuizen
De Chinese toko's waren inmiddels
veranderd in een puinhoop, leeg ge
plunderd en nagenoeg met de grond
gelijk gemaakt. Dat was de eerste con
frontatie met de gruweldaden der ram
pokkers. Later vernam ik dat de Chi
nezen vermoord waren. Ik vervolgde
mijn weg richting Waroengasem (Ma-
sin), een plaatsje 5 km voor Pekalon
gan waar minstens 8 a 10 Chinese to
ko's stonden. Hoe zal het daar toegaan,
dacht ik bij mezelf. Had even gedacht
een omweg te maken, halverwege Wa
roengasem links af, door de kampongs,
over de kali Pekalongan per gètèk
(veerpont) en uitkomend op de weg
Kedoengkebo/Pekalongan: Later bleek
dat ik er goed aan gedaan had deze
omweg niet te nemen, zou dan naar
alle waarschijnlijkheid reeds tot de
Engelenschaar van Petrus behoren.
Men had namelijk aan de andere zijde
van de kali Pekalongan heel goed
huisgehouden. De opvangkampen voor
Chinese vrouwen en kinderen te Ke-
doengwoeni en Wonopronggo, waar
men veilig dacht te zijn tegen de gru
weldaden van de Jappen, werden hun
doelwit. Wat men daar had aangericht,
is met geen pen te beschrijven. Te
Waroengasem waren - gelukkig voor
mij - lang niet zoveel mensen op de
been. De meesten waren op weg naar
de hoofdstad. Dat ik een goede door
tocht had gemaakt, had ik weer te
danken aan het feit dat de mensen het
te druk hadden met hun buit en deze
keer waren er meer spullen.
Ik kreeg hier wel meer verwensingen
en kreten naar mijn hoofd geslingerd.
Maar door rustig te blijven, geen aan
stoot te geven, door te blijven fietsen
en niet te vergeten met Gods Hulp
kwam ik door de mensenmassa heen.
Bij het politiebureau aangekomen, leg
de ik de situatie voor bij de hoofd
agent van Politie - voor zover ik mij
herinneren kan - Hr. Wittenrood, doch
kreeg als antwoord: "Helaas, wij kun
nen jullie niet helpen, wij hebben zelf
de handen vol hier in de stad". Ook
de Veldpolitie te Bendan was gecon
signeerd. Achteraf bekeken, konden
wij dit wel op onze vingers natellen
dat het politiekorps ons geen helpen
de hand kon bieden.
Van de politie ging ik naar de haven
"Boom" alwaar ik mijn vader hoopte
te ontmoeten, doch helaas, de Boom
was verlaten. De avond tevoren had
den de militairen zich teruggetrokken
- zoals men dit in militaire kringen
noemt - naar Tjilatjap. Een gedeelte via
Randoedongkal over de Goenoeng
Poeloesari en een gedeelte via Ban-
darsidajoe over de Goenoeng Kemoe-
lan en Goenoeng Boetak. Die nacht
van terugtrekking kwam vader met zijn
peloton landstormers als het ware
langs zijn dierbare woning waar zijn
liefhebbende vrouw en kinderen nog in
diepe rust lagen. Ja, wat nou, politie
kon geen hulp bieden en vader was
met de militairen vertrokken. Terug
rijden via dezelfde weg was niet raad
zaam en onverantwoord. Ik zou het er
via deze route nooit heelhuids hebben
afgebracht.
Het enige alternatief was, via Wono-
toenggal huiswaarts te gaan. Maar Ba-
tang dan, daar stonden eveneens Chi
nese toko's en niet zo weinig ook. Het
zou bovendien een omweg van 35 km
in totaal betekenen. In het controle-
kamertje gingen mijn hersenen weer
kereketek kereketek. Besloot toch
huiswaarts te gaan via Wonotoengal,
doch voor Batang rechtsaf via een
sluipweg langs suikerfabriek Kalimati
en uitkomend op de weg Batang-Wo-
notoengal. Deze route had ik meer
afgelegd, vandaar dat ik wist dat er
geen Chinese toko's aan deze weg
stonden. De duisternis die inmiddels
was ingevallen, maakte mij enigszins
onherkenbaar. Mijn overhemd had ik
uitgetrokken en om mijn hoofd gebon
den gelijk vele rampokkers. Thuis bij
Den Hartog, maakten de mensen zich
al erg ongerust over mij, enkelen had
den mij reeds afgeschreven en zeiden:
"Die komt niet meer terug, hij zal ze
ker door de rampokkers zijn opge
pakt." Tegen half negen in de avond
kwam ik doodvermoeid en uitgehon
gerd bij mijn Hopman aan. Vertelde
hem het relaas van de politie en mijn
belevenissen onderweg en in Pekalon
gan en dat naar aanleiding daarvan,
ik de terugreis via suikerfabriek Kali
mati en Wonotoengal moest maken.
De volgende morgen spoorde ik moe
der en de anderen aan om nog die
dag naar Pekalongan te vertrekken.
Na veel wikken en wegen, gaf moeder
toch toestemming om een dokar te
zoeken. Mijn broer en ik zochten toen
een dokar en net of het zo moest zijn,
troffen wij een dokar aan met als
koetsier een bekende voor ons, die
weieens thuis kwam voor het een
of ander. Na afscheid van de achter-
blijvenden genomen te hebben, gingen
moeder, Tien en 7 kinderen per dokar
en mijn broer en ik op één fiets, Peka-
longanwaarts.
Onder aan de voet van de Goenoeng
Toegoel gekomen, zagen wij tot onze
grote schrik en verbazing, dat ons
dierbaar huis er niet meer stond, het
was letterlijk met de grond gelijk ge
maakt. Ja, zelfs de grote dikke Nangka
stammen, zo'n 30 stuks in totaal, wa
ren foetsie. Alles wat enigszins bruik
baar was was meegenomen. Dit zou
gebeurd moeten zijn, nadat ik de vo
rige dag nog langs was gereden, want
toen stond alles er nog vredig bij.
Wat zouden ze met ons hebben ge
daan, wanneer wij thuis waren geble
ven? Pandansari was eveneens tot een
10