§11 HOE KWAM DIE TIJGER DAAR?
1 PAATJE
Lang geleden al; zo rond de jaren 1900
Pa was administrateur op een thee-onder-
neming op Sumatra. Was in z'n schaarse
vrije uren een fervent jager op groot wild.
Veelal kwam hij thuis met de buit, mee
gedragen door koelies, om daarna uitge
breid te genieten van z'n aan ons, toen nog
peuters, te vertellen jachtverhaal.
Op een dag echter was de buit wel zeer
bijzonder; een levend tijgerjong waarvan
de moeder in de wijde omtrek niet was
terug te vinden. Natuurlijk werd het beest
je een huisgenootje en ter ere van de vin
der "Paatje" gedoopt. Na drie jaren kon
met recht worden gesproken van een vol
wassen huisvriend.
Toen was daar die dag, dat een directeur
van de maatschappij onverwachts het erf
op kwam rijden. Wij, gatrik spelende kin
deren, hadden geen flauwe notie van de
belangrijkheid van de uitstappende meneer
Of Papa ook thuis was.
"Ja meneer" en plotseling had het plaag
duivelse ons in zijn greep - "Paatje is op
de zijgalerij op z'n korsi males."
"O, dan vind ik hem wel."
Even latereen hese schreeuw, een
rennende directeur het portier van de auto
achter zich dichtslaand: "Ajo soepir, lekas,
lekas sekali, keloewar I
Dat Pa de grap minder apprecieerde bleek
ons pijnlijk duidelijk toen we, opgesloten
in de goedang, nog nauwelijks op onze
rood aangelopen billetjes konden zitten.
W. P. VERSPOOR
DJAGA
Tjibatoe (Cibatu) 1917-1918. Ik was nog
een kleine katjoeng, net zo één als op de
foto in uw blad van 15 juni 1985 blz 27,
op school in Garoet, elke dag met de trein
op en neer. Het jongetje op de foto had
geen knuffel dier van nu, maar wel een
echte tijger op de stoel. Over dat beest op
de luier-stoel ga ik U wat vertellen.
Toendertijd was mijn vader opzichter bij
de SS. (Siaats Spoorwegen) in Indië (dus
niet die club van dat mannetje met het
snorretje). Wij woonden in een dienstwo
ning dicht bij een houten brug waarvan
werd gezegd dat daar 's avonds "rollende
koppen"? waren te zien. Ik heb ze in elk
geval nooit gezien. Maar ik dwaal af
Mijn vader had vaak zeer vroege dienst,
zoiets van drie uur in de morgen. Op die
ogenblikken liep mijn moeder met hem op
tot ver op het erf. Op een morgen toen
mijn moeder Pa weer eens uitgeleide had
gedaan, keerde ze terug naar de woning.
In de voorgalerij aangekomen, zag ze een
tijger liggen in dezelfde houding zoals op
de foto in uw blad is te zien. Ze schrok
natuurlijk heel erg, maar als kordate vrouw
(ze ging vaak met Pa mee op varkensjacht
en kon heel goed schieten), beheerste ze
zich en stapte vlug naar binnen om vervol
gens de voordeur stevig af te sluiten (met
de palang pintoe, weet U nog wel). Toen
ik even later wakker werd, kreeg ik die er
varing van haar te horen. We gluurden
voorzichtig naar buiten maar zagen het
beest niet meer liggen Bij navraag aan
buren, bleek dat de verschijning van de
tijger op verschillende plaatsen was ge
zien. In de volksmond was deze tijger de
"djaga' (bewaker) van Tjibatoe en deed
geen kwaad. j a. N. VAN HENGST
III
MATJAN SILUMAN
Toen mijnheer De Groot tijdens één van
zijn middagdutjes in de open voorgalerij
van zijn woning de ogen opende, zag hij
op enkele meters afstand bij de trap een
onbekende man zitten, geheel in het zwart
gekleed.
Hij stond op van zijn korsi males en vroeg
de man wat hij wenste. Deze grabbelde in
zijn rieten zak en toonde even later mijn
heer De Groot een in talesblad gewikkelde
kleffe substantie. Aan de sterke geur te
oordelen bleek deze trasi te zijn. De man
beduidde met gebaren dat hij meer van dat
spul wilde hebben om zijn honger te stillen.
Mijnheer De Groot was toen naar binnen
gelopen om wat geld te halen. Toen hij
terug kwam stond hij als versteend van
schrik toen hij op zijn rottan ligstoel een
grote koningstijger zag zitten. De man bij
de trap was inmiddels verdwenen. Nadat
de tijger de heer De Groot een tijdje had
Dit is dan de eerste serie Tijger ver
halen ontsproten aan de fantasie van
onze ijverige schrijfsters en schrij
vers. Een enkel waar verhaal ertus
sen wat eigenlijk net zo fantastisch
is I Een paar inzendingen konden de
redactionele kritiek niet passeren en
nog een paar vallen "buiten mede
dinging". Maar die volgende keer.
Als ze allemaal geplaatst zijn mag U
uw stem uitbrengen op de eerste,
tweede en derde prijswinnaar. Veel
plezier I
geobserveerd zich daarbij af en toe aflik
kend, sprong hij op de vloer, sloop tussen
de bloempotten in de tuin en verdween in
het struikgewas.
Deze ervaring heeft de heer De Groot nog
vele malen verteld totdat er een tijd kwam
dat hij daarover bleef zwijgen. Ingewijden
hadden hem medegedeeld dat hij een ont
moeting had gehad met een Orang Kanètès
uit het Badui-dorp Cibeo in Zd. Bantam die
een pelgrimsreis deed, waarbij hem naast
soberheid ook zwijgplicht was opgelegd.
De tijger zou geen echte tijger zijn, maar
een siluman (geestverschijning).
Zou het toch maar een droom zijn geweest?
J. F. BERKHOUDT
IV
DE TIJGER IN DE KORSI MALES
Er was eens een jager, die altijd raak
schoot en van de gevelde tjelengs heerlijke
dendeng maakte. Hij ging vaak op pad met
andere jagers en de nodige drijvers. De
trouwe jachthond Bresco was ook zijn met
gezel en het beest wist altijd tjelengs op
te sporen. Op een dag was er weer zo'n
jachtpartij ergens in de oetan. Op die be
wuste dag dwaalde de jager in zijn eentje
rond en vond tot zijn verrassing in een ver
laten hol een baby-tijgertje. Het diertje was
zowat aan zijn lot overgelaten. Wat moest
hij doen? Met de andere jagers werd er
over gepraat en uiteindelijk ging het tijger
tje mee naar de jagers-home.
Vrouwlief keek wel even op; een roofdier
in huis Het tijgertje bleef en werd liefde
rijk verzorgd en het toonde ook zijn aan
hankelijkheid tegenover zijn redders. Na
tuurlijk moest er een foto gemaakt worden
met de zoon des huizes en toen het dier
wat groter werd, werd er ook voor het
laatst een unieke foto in de korsi males
gemaakt. De tijger werd toen aan een die
rentuin geschonken.
L VAN DEN WORM-FLOHR
V
DE MATJAN VAN OOM MEULEN
Eén van de collega's van mijn vader op de
suikerfabriek Gending in de twintiger jaren
heette Van der Meulen, voornaam Theo. Ze
waren, geloof ik, goede vrienden, onder
andere omdat ze over de jacht dezelfde op
vattingen hadden. Ik verdenk Pa er stille
tjes van dat ik aan deze vriendschap mijn
voornaam te danken heb. Hij werd al gauw
"oom Meulen" en ik was vaak aan zijn
voeten te vinden - hij kon leuk vertellen
(d.w.z. mij beduvelen met allerlei onbegrij
pelijke stoere verhalen).
Zo kwam ik dus op een keer aan de hand
van Pa en Ma onschuldig bij hem binnen
wandelen, toen hij ons doodleuk meedeel
de: "Jullie zien het, ik kan niet opstaan".
Voordat ik iets kon zien, werd ik door Ma
de hoogte in gezwiept en hoorde ik haar
boos zeggen: "Denk je aan mijn kindI
Veilig in haar armen kon ik oom Meulen's
schoot iets oranjeachtigs zien in een deken
of zoiets.
Naar mij later vele malen verteld is, ontspon
zich toen het volgende gesprek:
O.M.: "Een van mijn mensen vond hem in
het jatibos bij mijn noordelijkste tuin. Geen
spoor van de ouders."
Pa: "Hoe kan dat, zo ver in de vlakte?"
O.M.: "Stropers?!?"
Pa: "Wat ga je ermee doen?"
O.M.: "Houden natuurlijk
Ma maakte toen natuurlijk de fout te waar
schuwen: "Dan komt dit kind niet meer
hier!" De mannen zorgden er direkt voor
dat ik volledig op de hoogte werd gebracht
van het volkomen ongevaarlijke van "dit
tijgertje", ik moest en zou het aaien en krie
belen en luisteren hoe het diertje voortdu
rend "knorde" (ja, het spinnen van een kat
kende ik nog niet I) totdat één van de na-
20