Een Huwelijk DJATIPITTEN (Slot) Mijn zus had de huishoudschool doorlopen en haar vriend had ernstige plannen om met haar te trouwen. Beiden kwamen hun plannen voorleggen bij mijn moeder die nog altijd in een klein paviljoen woonde. Ze wilde weten waar haar a.s. schoonzoon met haar dochter dan zou komen te wonen. Hij was nog altijd in militaire dienst en zou een huis krijgen in Tjimahi, waar hij dan ook zijn a.s. bruid naar toe zou brengen. Mijn moeder dacht eraan, hoe ze straks haar dochter zou moeten afstaan aan een ander. Ze gaf toch haar toestemming voor het huwelijk, ze dacht aan het ge luk van haar kind. Ook Moes Backer werd in kennis gesteld over Charlotte's trouwplannen. Er werd overeengekomen, dat de receptie in het Djatigesticht zou plaatsvinden. Moes Backer zou hiervoor alles regelen,. Charlotte zou eenvoudig in een mantelpakje trouwen. zat ik na mijn werktijd enkele uren alleen, omdat mijn moeder 3 uren later dan ik thuis kwam. Op mijn werkkring vond bezuiniging plaats. Degenen, die nog niet in vaste dienst waren, moesten afvloeien. Mijn baas, Dr. Dalen zei tegen me: "Ik heb bericht uit Soerabaja van het Gewes telijk Laboratorium, dat daar een plaats open staat voor een typiste. Zou je erheen willen, nu we je helaas niet mogen houden? Mettertijd kun je mis schien laborante worden." Dat hij zich zo bezorgd maakte en me helemaal naar Soerabaja wilde sturen voor een baan Eerst met mijn moeder de zaak be spreken. Intussen waren mijn zus en haar man - nadat ze een poos in Tji mahi hadden gewoond - overgeplaatst naar Soerabaja. Wat een samenloop Toen ik thuis kwam met het plan van Dr. Dalen zei mijn moeder: "Nou, Char lotte zit in Soerabaja. We zullen gaan, dan zijn we weer bij elkaar." Ik moest nogmaals afscheid nemen van de Djatipitten, maar deze keer mis schien voor altijd. Althans dat dacht ik. "Wanneer zien we je weer?' vroegen mijn Djatizussen. Ja, wie kon dat in het leven bepalen. Ik beloofde ze dat ik zou schrijven. Een drukke tijd brak aan. Koffers pak ken, afscheid nemen van mijn colle ga's en vrinden. Ook van onze hospita, die net zo lief was geweest voor mijn moeder en mijzelf als die ene vrouw uit Bogor. Met hartzeer gingen we met de trein weg. Alleen het vooruitzicht Charlotte en haar man te zullen ont moeten, deed ons goed. Voor mijn nieuwe baan was reeds ge zorgd. Dokter Dalen had per brief het Gewestelijk Laboratorium laten weten dat ik kwam. Charlotte had reeds een kamer voor ons gereserveerd in een pension. Haar huis was te klein om ons te bergen. Mijn moeder en ik zouden eens een eigen woning willen hebben en liefst niet te ver van mijn werk. Zo bleef ik werken op het Laboratorium - ik heb de opleiding van Laborante toch maar niet gevolgd, alhoewel het me werd De "zusjes", die ze had uitgekozen om mee te gaan naar de Burgerlijke Stand, waren heel opgewonden. Een bruiloft meemaken, nou dat gebeurde niet vaak in hun jonge leventje. Ik vond het niet zo leuk, dat mijn zus uit het Gesticht ging en me achterliet. Ik zat toen nog op de Handelschool en ik begon me weer eenzaam te voelen. De grote dag voor Charlotte brak aan. In alle eenvoud gingen het paar, de moeders van de bruid en bruidegom en de "Djatizusjes" naar de Burgerlijke Stand. Na alle formaliteiten en felici taties gingen we eerst huiswaarts (het Djati-Huis) waar het paar in de ruime eetzaal van de dames met bloemen bestrooid werd. Daarna zouden ze het feest voortzetten bij de moeder van mijn zwager. Zo is er menig meisje uit het Djatihuis vertrokken. Het deed Moes Backer goed, dat haar pupillen op deze manier uit het Djatihuis gin gen. Na het huwelijk van mijn zus voelde ik me wat eenzaam, ondanks al die pitjes om me heen. We waren ook zo aan elkaar gehecht, doch een scheiding in het leven is onvermijdelijk. Zoals ik reeds schreef, werkte ik in een heel groot ziekenhuis op de baby afdeling bij de administratie. Mijn moe der maakte plannen om me uit het meisjestehuis te halen. Ze zei me, dat we maar moesten zien rond te komen met dat beetje, dat ik verdiende en hetgeen zij binnenkreeg. Enerzijds kon moes Backer haar begrijpen, dat ze mij nu eindelijk bij zich wou hebben, anderzijds maakte zij zich zorgen of we wel uitkwamen met onze verdien sten. De dag kwam, na 8 lange jaren van lief en leed gedeeld te hebben met de Djatizusjes, dat ik uit het Gesticht ging. Ik nam van de pitjes en moes Backer en de twee assistenten afscheid. Ge lukkig niet voor goed, want ik kon ze opzoeken wanneer ik wou. En zo begon ik een ander leven, nu met mijn eigen moeder. Het was een grote omschakeling. Zoveel meisjes als ik om me heen had in het Tehuis, nu ik met mijn moeder samen woonde, Moes Backer, aan wie haar pupillen met dankbaarheid terugdenken. aangeboden. De tweede Wereldoorlog brak uit, Soerabaja als havenstad bleef niet buiten het strijdgewoel. Intussen trouwde ik en na het einde van de oorlog kreeg mijn man een ver- lofreis naar zijn geboorteland: Surina me. Maar alvorens we in Suriname aankwamen verbleven we een maand in Den Haag, Nederland. Na heel veel correspondentie met en kele pitjes over de verblijfplaats van onze pleegmoeder Mej. Backer kreeg ik eindelijk haar adres. Ze woonde warempel in Den Haag. Ik was blij te horen, dat ze nog leefde. Ik zou die lieve vrouw heel graag nog eens willen ontmoeten. Zij was vóór het uitbreken van de oorlog van Indonesië naar Ne derland gegaan en tijdens de oorlog had ze het heel moeilijk, want ze moest onderduiken daar ze van Joodse af komst was en de Duitsers het haar moeilijk maakten. Ik had nu haar adres. Ging er met mijn zoontje van 4 jaar naar toe. In een rustige straat, 2-hoog woonde ze. Hoe zouden we elkaar terugvinden en zou ze nog weten wie ik was, na zoveel jaren? Ze had zoveel meisjes in het Internaat onder haar hoede gehad. Ik was benieuwd. Ik belde aan. Gelukkig, ze was thuis. Ik liep langzaam de trap op met mijn zoontje. Eindelijk stond ik dan tegenover de vrouw aan wie ik zoveel te danken had. Zij was ondanks de ontberingen van de oorlog toch niet veel veranderd, de olijke tinteling in haar ogen, vooral daar ze een pupil terugzag na 11 jaar, die was er nog. Het appartement was eenvoudig ge meubileerd. Ik merkte niets meer van de Indische sfeer, kleedjes, souveniers. Misschien was ze alles kwijt geraakt tijdens de oorlog. Toen ze me vroeg of ik een kopje koffie wou en ik hierop antwoordde: "Neen, dank U moes, lie ver iets anders", kreeg ik te horen, "Oh, zeker bang voor je lever?" Ik was versteld over haar geheugen dat ze na tientallen jaren nog wist, dat ik toen zo ziek was geweest in het Djatihuis Ze vroeg honderduit over mij, mijn gezin en of ik nog contact had met de Djatizussen. 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 12