TONG-GÈ-RÈÈÈT SUGGESTIE? "Wat zal ik voor je meenemen uit Indonesië?" vroeg ik mijn broer, toen ik voor het eerst met vakantie naar ons geboorteland zou terugkeren. Het antwoord ver raste mij. "Een bandje met het geluid van de tonggèrèt", zei hij en hij voegde; er aan toe, "in de kenaribomen bij het Krankzinnigengesticht." Toen hij de verba zing op mijn gezicht zag, verduidelijkte hij: "Weet je nog wel, vroeger, bij Oma? En terstond begreep ik hem helemaal. Toen in 1919 mijn vader stierf liet hij een weduwe achter met 3 zoontjes (van 3, 6 en 8 jaar) en een heel scha mel pensioentje. Dus moest Moes uit werken gaan. Dat was niet zo moeilijk want ze was gediplomeerd verpleeg ster en verloskundige. Accoucheuse zei men toen. Na enige tijd had ze een redelijke praktijk opgebouwd, maar dat hield in die dagen in dat ze vaak en langdurig van huis was. Bevallingen en verpleging werden toen immers meestal thuis gedaan. Dus trokken we in bij Oma en Opa en, omdat Opa invalide was, kwam de zorg voor ons geheel op Oma's reeds vermoeide schouders te rusten. Zelf hadden ze, levend van een matig sa laris, 10 kinderen in alle eer en deugd opgevoed. En daarbij zo nodig de boeloe ajam niet gespaard, want in die tijd kastijdde men nog die men liefhad. En, bij alle gestrengheid, die liefde was in ruime mate aanwezig, ook voor ons, 3 tjoetjoes. Eén van de vele strikte leefregels was, om 6 uur 's middags thuis zijn! Im mers, dan viel de schemering in, de magrib, het uur dat de geesten rond waren. Ook de kwade, en daarom moesten de kinderen dan in de veili ge beslotenheid van het huis zijn. On verbiddelijk was dan ook de eis: "Om 6 uur thuis zijn!" En voor de overtre ders lag de rotan klaar, indachtig de in die dagen zo vaak toegepaste spreuk: "Wie niet horen wil moet voe len -" Onnodig te zeggen dat in het vuur van het knikkeren, tollen, vliegeren, voet ballen of ander vermaak, de tijd vaak vergeten werd en wij door de kebon "gesoesoeld" moesten worden. Dan renden drie in tjelana monjet of badjoe tjina gestoken knaapjes in de schemer naar huis, waar we de rotan al op ons wisten wachten. Eigenlijk vonden wij die strenge straf wat onredelijk, immers, we hadden geen horloge (een grote luxe in die dagen, slechts voor behouden aan Opa's, vaders en ooms, die "al werkten"), er was geen kerk klok in de buurt en straatklokken wa ren toen gewoonweg nog niet uitge vonden. En toen, na zo'n lijfelijke cor rectie, één onzer dan ook verontwaar digd uitriep: "Maar we hebben ook geen horloge!" antwoordde Oma on verbiddelijk met: "Luister maar naar de tonggèrèt, dan ben je wél op tijd thuis." De eenvoud en juistheid van dit advies troffen ons. Inderdaad kon digen de tonggèrèts met hun snerpend lawaai stipt het vallen van de sche mering aan. Je kon er welhaast de klok op gelijk zetten. En zo is de tonggèrèt voor ons het dringend sig naal geworden om stante pede huis waarts te keren, teneinde de kwade geesten te ontlopen ende boeloe ajam vóór te zijn I Mijn broer heeft zijn cassettebandje gekregen, weliswaar niet van mij. En ook niet opgenomen bij de kenari bomen bij het Krankzinnigengesticht, want het overdrukke verkeer met zijn stank en lawaai, heeft de tonggèrèts al sinds lang daaruit verdreven. In de stille uithoeken van 's Lands Planten tuin zijn ze echter nog wel te vinden en te horen. En als op een nostal gische avond ergens in een Haagse huiskamer het bandje wordt afge speeld, vluchten alle kinderen de ka mer uit voor dat schrille, snerpende en krijsende lawaai, dat door merg en been dringt. Maar mijn broer luistert er naar met halfgesloten ogen en een glimlach van herinnering om de lippen. Toen hij overleed stelden zijn kinde ren een bandje samen uit zijn lieve- lings-melodieën. Om af te draaien tij dens de crematieplechtigheid. Met het tonggèrèt-bandje zaten ze wat in hun maag. "Papa luisterde er graag naar," zeiden ze, "maar we kunnen de mensen dat vreselijke gesnerp toch niet aan doen." Ik gaf ze de raad het bewuste bandje af te draaien als de kist in de zaal van het crematorium al opgebaard stond maar de belangstellenden nog allen buiten die ruimte wachtten. En ik geloof stellig dat mijn broer in zijn geest op de één of andere wijze de roep van de tonggèrèt heeft ervaren, die hem naar huis riep, naar Opa en Oma, naar Papa en Moes, naar alle dierbaren die zijn voorgegaan. Hoor... de tonggèrèt roept... de magrib is daar... vlug naar huis nu... voor altijd B.v.A. Uit het principe van "in princi pe heb ik geen principes" wor den principes geboren. N. R. Boerman Mijn ervaring begon op zekere dag toen ik aan de overkant bij de bushal te een dame zag staan die mij al knik kend vriendelijk toelachte. Toen ik dan ook in mijn onmiddellijke nabijheid nie mand zag staan, was ik overtuigd dat die begroeting tot mij was gericht. Ik stak de straat over en liep naar haar toe. "Hoe gaat het met U?" Ik beantwoord- die met: "Goed, dank U, waar ken ik U toch eigenlijk van?" "Van de lift", zei ze. "Daar waar U woont. Wij hebben daar nog een leuk gesprek samen gehad. Ik herinner mij dat U interesse voor mineralen (ge steenten) had. Weet U dat nog?" Toen wist ik het weer en ook dat zij geregeld in de flat moest zijn bij een oude zieke heer om zijn woning een schoonmaakbeurt te geven. Enkele dagen hierna werd aan mijn voordeur gebeld en dezelfde dame stond toen voor mij. Zij kwam wat lectuur brengen over mineralen, licht te zij toe. Ik nodigde haar uit binnen te komen, hetgeen zij gaarne deed. De bladen die zij had meegebracht waren van haar overleden echtgenoot die als hobby de kennis en verzame ling van mineralen zou hebben gehad. Hij zou heel erg geleden hebben van suizingen in het gehoor die hij niet kwijt kon raken, ook niet na veelvul dige consultatie van specialisten. Ver der vertelde zij dat nog voor zijn over lijden hij zich vaak in zijn auto terug trok, waar hij tijden verbleef in een zaamheid, geïsoleerd van normale klanken in de buitenwereld. Nadat de dame de bladen bij mij had achtergelaten, kreeg ik een diep ge voel van medelijden en respect voor de man die tijdens zijn leven nog in zijn lectuur had gebladerd. Eerlijk gezegd was ik er niet blij mee. De achtergrond daarvan drukte mij zwaar. Ik merkte dat ik telkens de concentratie miste om de inhoud door te nemen. Ook trachtte ik mij voor te stellen hoe het zou kunnen zijn als het gehoor werd overheerst door bijgeluiden. En toen opeens had ik dat zelf, het gegons en gesuis in mijn oren. Ik sprak er met anderen over. leder mens zou zich dat kunnen verbeelden, meenden zij. Met de geluiden in mijn oren kon ik ook moeilijk in slaap vallen. Dus ging ik met mijn klachten naar een specia list. De arts vroeg mij een nadere uit leg over de aard van de geluiden. Zoals bij iedere droom die ik tot nu toe heb gehad, ik mij in Indonesië waande, zo hoorde ik ook toen de specifieke geluiden uit het verleden wanneer de schemering was ingeval len. Het sonore geluid dat de orong- orong voortbracht vanuit zijn holletje in de grond, vermengd met het aan houdend snerpend gezang van de tongèrèt, vastgeplakt tegen een boom stam. En dan die geluiden op afstand gehoord. Bij mijn uitleg trachtte ik die 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1985 | | pagina 20