"Reizen die men nimmer vergeten kan" (li]
Op woensdag 12 augustus riep moeder ons allemaal bij elkaar, ook Tien was van
de partij. Ze vertelde ons dat zij zich helemaal niet meer op haar gemak voelde
in Pekalongan en daar wij vlak naast een kampong woonden was het des te
erger. De kampongbewoners werden met de dag brutaler en slingerden diverse
onaangename woorden naar ons hoofd. Ter voorkoming van narigheden had
moeder dan ook besloten Pekalongan te verlaten en naar Bandoeng te vertrek
ken. Ze vroeg of wij het ermee eens waren. Alle opgeschoten kinderen en Tien
waren het er natuurlijk mee eens. In Bandoeng konden wij bij Oma terecht en
voor moeder zou het een verademing zijn, ze zou morele steun kunnen krijgen
van Oma en anderen.
De volgende morgen moest ik op het
station informeren wanneer er een
trein naar Cheribon zou vertrekken,
niet wetende dat het verboden was
voor Europeanen, om van stad naar
stad te reizen. Ik kreeg toen te horen
dat er op zaterdag om 06.00 uur een
trein zou vertrekken, maar daar wij
Europeanen waren, het heel moeilijk
zou gaan een ticket en nog wel voor
5 volwassenen en 4 kinderen (halfgeld)
te krijgen. Ik had de stationschef nog
om hulp gevraagd, doch een grote nul
op request. Wat nu, in een down stem
ming ging ik huiswaarts, thuis geko
men vertelde ik het aan moeder. Ze
was ten einde raad doch wij konden
het nimmer aan haar zien of merken.
Vrijdags besloot moeder toch alles te
riskeren, riep ons allen bij elkaar en
vertelde ons het volgende: "Met Gods
hulp kan alles, maar we moeten dan
gescheiden reizen". Moeder zou dan
als Indonesische verkleed met de jong
ste (7 maanden oud) in de slendang
en mijn broer als Indonesiër compleet
met sarong en koeplok en niet te ver
geten de rokok kréték, gescheiden van
de rest moeten reizen. Tien was Indo
nesische dus geen bezwaar, zou met
de rest van de kinderen een eigen
groep vormen. Alles was tot in de
puntjes besproken en gerepeteerd.
Het grootste geluk en voordeel was,
dat wij van jong tot oud, moeder nooit
met mama hadden aangeroepen, maar
met Nini.
Zaterdag 15 augustus vertrokken wij
tegen 05.00 uur vol goede moed sta-
tionwaarts. Aldaar aangekomen, kocht
Tien als Indonesische de treinkaartjes.
Het was op dat uur nog aardig donker
op het perron, wat voor ons met onze
blanke huid en enigszins blonde haren,
weer meegenomen was. Het treinstel
stond reeds klaar, het was een trein
die vanuit Pekalongan zou vertrekken,
niet een trein uit Semarang. Alweer
een plus punt. Aan de Westzijde van
het perron was het vol van de Japanse
soldaten, die eveneens met de trein
mee moesten. Wij kropen direkt de
vierde klas wagon in en hielden ons
koest. Na ruim een half uur wachten,
werd eindelijk het startsein gegeven.
Wat een opluchting. Normaal zou je
over dit traject Pekalongan/Cheribon
ruim een uur doen, doch deze trein
reed nagenoeg stapvoets, een boe-
meltrein was er niets bij vergeleken.
De trein stopte als het ware voor elk
goeboekhuisje langs de baan.
De kleinste plaatsjes werden toen aan
gedaan, ik zal er enkele van noemen:
Petaroekan, Soeradadi, Maribaja, La-
rangan. Bij elke stop zag je Japanse
soldaten, in hun zuur ruikende kleding,
heen en weer langs de trein en door
de wagons rennen. Wij dorsten onze
hoofden niet buiten het raam te ste-
door H. R. Steenhuizen
ken. Na enkele uren gereden te heb
ben, kwamen wij bij een rivier waar
van de brug door de Vernielingsbriga
de was opgeblazen. Het moest de kali
Pemalie of de Tji Sangaroeng zijn ge
weest. Bij de brug was het een drukte
van jewelste, vermoedelijk Genie troe
pen. De passagiers - wij waren naar
mijn weten de enige Europeanen -
moesten toen wagonsgewijs uitstap
pen en in lange rijen via diverse ob
stakels en galangans en niet te verge
ten de ketjoet riekende Japanse sol
daten, naar de rivier lopen. De afstand
van trein tot trein die aan de andere
zijde van de rivier klaar stond, zou zo'n
twee kliometer zijn geweest. Over de
rivier hadden ze een provisorische
bamboebrug op lege benzine drums
als drijvers geslagen. Vele Indonesiërs
dorsten eerst niet erover heen te
lopen, maar moeder als Tani-vrouw,
die nog voor veel ergere dingen
had gestaan, stapte pardoes op de
gammele brug gevolgd door mijn broer
en daar achter Tien met "haar kroost".
Al deinende kwamen we aan de over
zijde. Van daar uit weer hetzelfde ta
fereel, de ketjoek riekende soldaten,
hindernissen en galangans. Alleen met
dit verschil, wij liepen veel verder van
de railbaan af, daar langs de railbaan
gewonde soldaten lagen, al kermend
RAFFLES HOTEL
"In verband met een publicatie over
het RAFFLES HOTEL in Singapore
zoek ik foto's die vóór en kort na de
oorlog in en bij dit hotel zijn gemaakt.
Ook zou ik graag in kontakt komen
met mensen die in 1945 en 1946 als
repatriant uit Indië kwamen en in Sin
gapore in het RAFFLES HOTEL wer
den ondergebracht.
Indien U wilt reageren, stuurt U dan
een briefkaart aan:
Drs. R. P. G. A. Voskuil, p/a Wever
straat 183, 6862 DN Oosterbeek."
en kreunend, wachtend op vervoer
naar de overzijde. Sommigen lagen
letterlijk onder het bloed.
Toen onze groep een wagon aangewe
zen kreeg en wij erin klommen, zagen
wij dat de wagon ook niet al te schoon
meer was. Hier en daar bloed vlekken
en stukken verband. Enfin, wij moesten
het maar voor lief nemen. Toen allen
ingestapt waren, werd de reis voort
gezet, weer ging het met een slap
gangetje, de kleine plaatsjes aan
doend, zoals Losari, Nw. Tersana, Soe-
woeng en Koentji.
Tegen twee uur arriveerden wij dan
eindelijk in Cheribon, maar nou
op het perron en voor het stationsge
bouw stonden vele wachtposten. De
eerste wachtposten waren vermoede
lijk pas uit de klei getrokken soldaten
uit een dorpje onder aan de Foedji
berg, daar ze nog geen woord Maleis
spraken en slechts de woorden "ba-
kero" en "kanero" konden uitspreken.
De posten voor het stationsgebouw
spraken vloeiend Maleis. We zagen
moeder met de baby en mijn broer
door de laatste post heen lopen. Toen
kwamen wij aan de beurt. Tien voorop,
die werd prompt de vraag gesteld
waar de reis heen ging en wie wij wa
ren. Haar antwoord was: "Ke Cheri
bon dan ini saja poenja anak. Papanja
mati dalam perang". Dit laatste was
voor de ondervrager waarschijnlijk
een genoegdoening, want zijn gezicht
klaarde op en lachte. Maar toen vroeg
een andere soldaat hoeveel kinderen
ze had, het was wel even moeilijk voor
haar. Ze begon toen hardop te tellen
tegelijkertijd de kinderen aanwijzend,
satoe doea, tiga enz. tot toedjoe.
Ik zat wel even in mijn rats, zal dit
ook nimmer vergeten. Kun je nagaan,
een vrouw die beweert dat het haar
kinderen zijn, en niet eens weet hoe
veel ze er heeft. Gelukkig had Tien de
tegenwoordigheid van geest, de kin
deren hardop te tellen. Dit was iets
dat wij tijdens de repetitie over het
hoofd hadden gezien. Later hebben wij
het er nog vaak over gehad en er na
tuurlijk om gelachen, doch destijds bij
de post, zaten wij toch wel in onze
piepzak.
Te voet werd de reis voortgezet naar
de bussen standplaats, tegenwoordig
Terminal geheten. Daar ik reeds twee
maal in de vakantie deze route had
afgelegd, wist ik zo ongeveer waar en
welke bus wij moesten nemen. Het
waren namelijk de betoel bussen die
Bandoeng/Cheribon v/v reden. Een
Betoel bus stond reeds startklaar, doch
i.v.m. te weinig lege plaatsen in de 2e
klas, waren wij genoodzaakt de bus die
een uur later vertrok te nemen. Het
was maar goed ook, want nu konden
wij goede plaatsen kiezen en geschei
den van moeder en broer plaatsnemen.
Tegen half vier vertrok de bus Ban-
doengwaarts. De reiskosten, slechts
1,per persoon, moest bij de con
ducteur worden betaald. Hij had een
vermoeden, dat wij allen bij mekaar
hoorden, doch kon het niet bevestigen
14