Karakteristiek van het IEV
Als behartiger van het Indo-Europees groepsbelang vormde het IEV de bevestiging van de ingeklemde positie van de
Indo-Europeanen tussen Europese toplaag en Indonesische massa. Tengevolge van een tweetal polariserende ontwik
kelingen binnen de Nederlands-Indische samenleving, te weten de relatieve emancipatie van de Indonesische bevolking
en de Europeanisering - een steeds verdergaande afgrendeling - van de koloniale toplaag, werd de Indo-Europese
groep als het ware geschapen als een raciale categorie. De colour line vormde de bovengrens van deze categorie
die slechts door middel van een respectabele maatschappelijke carrière gepasseerd kon worden; het Nederlanderschap,
respectievelijk het Europeaanschap, was de benedengrens, die de Indonesiërs op een afstand moest houden. "De
Indo-Europeaan" was het produkt van een samenleving die overwegend langs raciale lijnen onderscheidde. Dat wat de
Indo-Europeanen - sociaal-economisch gezien met zeer uiteenlopende belangen - tot groep verenigde kon slechts in
raciale termen worden uitgedrukt.
door drs. C. Verkuylen
HET INDO-EUROPEES VERBOND (II)
Het IEV nam deze de Indo-Europea
nen opgedrongen positie tot uitgangs
punt en koos als basis van vereniging
een raciaal groepsbewustzijn. Zoals
Daruch in zijn in 1957 verschenen
boekwerk "De nationalistische bewe
ging onder de Indo-Europeanen" (on
danks propagandistische intenties een
interessante - en over het hoofd ge
ziene - bron) treffend opmerkt, tracht
te het IEV de nadelen van de bestaan
de maatschappelijke isolering van de
Indo-Europeanen te overwinnen door
een nog scherpere afscheiding. Het
maakte - een maar al te menselijke
impuls - van de nood een deugd.
Het door het IEV aangesproken, maar
vooral aangewakkerde raciaal groeps
bewustzijn ontnam echter het zicht op
de feitelijke positie van de Indo-Euro
peanen binnen het koloniaal stelsel.
Niet alleen verhulde het de sociaal-
economische belangentegenstellingen
binnen de Indo-Europese gemeen
schap (waarover zo dadelijk meer),
het verdoezelde tevens de fundamen
teel zwakke positie van de Indo-Euro
peanen als groep. Met name in de
leiderskringen van het IEV mocht dan
de idee van de Indo-Europeaan als
natuurlijke schakel tussen Oost en
West opgeld doen, economisch stond
deze veel te zwak om een dergelijke
autonome functie van trait d'union te
vervullen. Als intermediair tussen
kolonisator en autochtone bevolking,
was hij volstrekt afhankelijk van het
Nederlands gezag en werkte hij als
zodanig ten dienste van dit gezag.
Reeds in 1932 concludeerde Mansvelt
in "Koloniale Studieën" dat de Indo-
Europese groep niet zozeer was "ver
groeid met de Indische bodem", maar
veeleer een "aanhangschel was van
het Westersch productie- en bestuurs
apparaat" vormde. Dat was een tra
gische waarheid, die na 1945 pijnlijk
duidelijk werd.
Wat dus een sterkte leek, één grote
Indo-Europese organisatie, was op de
keper beschouwd een zwakte, omdat
het te symptomatisch was voor de
situatie waarin de Indo-Europeanen
terechtgekomen waren. Het IEV kroop
bij voorbaat in het defensief, zonder
zich de implicaties daarvan te (willen)
realiseren.
Net zoals het raciaal groepsbewustzijn
een weerspiegeling van de tussenpo
sitie van de Indo-Europeanen was, was
het ambivalente organisatorische ka
rakter van het IEV - sociaal-econo
mische belangenorganisatie én poli
tieke partij - tekenend voor het toen
malige politiek-maatschappelijke kli
maat in Nederlands-lndië. In aanzet
was het IEV bedoeld als sociaal-eco
nomische belangenvereniging.
Het knoopte daarmee aan bij de a-
politieke traditie van het Indische ver
enigingsleven, met name bij een orga
nisatie als de in 1898 opgerichte In
dische Bond, die de "stoffelijke" en
"zedelijke" belangen van de Europea
nen wilde behartigen en daartoe o.a.
een bank van lening, een tehuis voor
kinderen, kleinschalige landbouwon
dernemingen en onderwijsvoorzienin
gen in het leven had geroepen. Tot in
1915 gold in Nederlands-lndië een ver
bod op politieke organisatie en ge
geven dit feit was het niet verwonder
lijk dat het bedrijven van politiek on
middellijk geassocieerd werd met ge
zagsondermijning. Zeker onder de
met een "onschendbare gezagsfictie"
behepte Europese ambtenaren was
politiek taboe.
Een rechtgeaard ambtenaar, leerde
men in die tijd van vader op zoon,
deed niet aan politiek. "Mocht hij er
wel enig begrip van hebben, nu dan
was er een verdacht luchtje aan hem",
aldus Daruch. Maar in het tweede de
cennium van deze eeuw verpolitiekte
de Indische samenleving.
Boedi Oetomo, Sarekat Islam en an
dere Indonesische proto-nationalis-
tische organisaties ontstonden, als
mede radicale Europese organisaties
als Sneevliet's Indische Sociaal-Demo
cratische Vereniging, en in 1918 werd
de Volksraad geopend, die weliswaar
zeer beperkte bevoegdheden had maar
desondanks een belangrijk politiek
platform was. Wie zijn belangenbe
hartiging serieus ter hand wilde ne
men, moest zich wel in de politiek be
geven.
Ook het IEV kon (en wilde) zich niet
aan deze noodzaak onttrekken, temeer
daar de Indo-Europese gemeenschap
in de Volksraad enkel vertegenwoor
digd werd door het in de ogen van de
meeste Indo-Europeanen veel te radi-
kale Insulinde. Nog geen jaar na zijn
oprichting vroeg het IEV de Indische
regering een IEV-er te benoemen op
een vrijkomende plaats in de Volks
raad, aan welk verzoek de regering
tegemoet kwam. Dat was het begin
van een - door de IEV-bestuurders
altijd gerelativeerde - politisering van
het IEV.
Wat deed het IEV als belangenorgani
satie? Afgezien van het organiseren
van de in de inleiding van deze artike
lenreeks genoemde sociaal-culturele
aktiviteiten als jeugdwerk en liefdadig-
heidsakties, besteedde het aandacht
aan de bescherming van sociaal-eco
nomische belangen van de Indo-Euro
pese groep. Vooral door het opzetten
van bijzonder - overigens door de In
dische regering gesubsidieerd - vak
onderwijs, dat niet alleen gericht was
op een toekomstige betrekking bij de
overheid, hoopte men in IEV-kring een
zekere mate van welstand voor de
Indo-Europese groep veilig te kunnen
stellen. Hoe nobel dit streven op het
eerste gezicht lijkt, het kwam voort uit
verzet tegen de sinds 1912 doorge
voerde unificatie van het onderwijs,
die naar mening van het IEV een on
gewenste "verindisching" met zich
meebracht.
Toen in 1923 plannen bekend werden
gemaakt om een gemengde kweek
school op te richten, trok het IEV
daartegen fel van leer, omdat de om
gang met de "sexueel losbandige" In
donesische jeugd zijns inziens be
dreigend was voor de moraal van de
Indo-Europese leerlingen en omdat een
gemengde opleiding bovendien een
onvermijdelijke nivellering van het daar
gegeven onderricht in de hand zou
werken. De opstelling van het IEV op
onderwijsgebied kon met goed recht
een afscheidingspolitiek worden ge
noemd, hetgeen enige Volksraadsleden
ook deden.
Verder spande het IEV zich in enige
landbouwkolonisaties van de grond te
krijgen. De bekendste zijn "De Gies-
4