Een vrouw van de dag 19 Juli 1944. Ik zat midden in de oorlog, midden in mijn studies, midden in alge meen voedseltekort, alleen op kamers in Voorburg. Gelukkig was ik jong, nog jonger eigenlijk dan mijn leeftijd en van mijn vader had ik een onblusbaar op timisme geërfd waar ik nu met bezadigde verwondering op terug zie - hoe was het mogelijk dat ik zo luchtig door de grootste moeilijkheden en gevaren heen had kunnen kuieren. En er zonder kleerscheuren vanaf komen. Niet "tiptoe through the tulips", maar zweven over de tulips heen, aan de hand van een waarschijnlijk dodelijk ongeruste beschermengel. Waar ik nu nog niet over uit kan is het gemak waarmee ik het hachelijke, het overbelaste van het dagelijkse leven van die tijd aankon: (onbetaald) werk op de Openbare Leeszaal van 9 tot 6, hopen studie alsof er geen oorlog was, 's morgens om vijf uur op een gammele fiets, in kou en mist, erop uit om wat eten op te scharrelen bij boeren en kwekers, vaak zonder resultaat, honger aldoor en als klap op de vuurpijl de V-2's die op gezette tijden over ons heen dreunden maar ook wel eens mislukten en neerplof ten. Maar wij studenten konden nog altijd lachen en gekheid maken en dwars door alle ellende en rammelen de magen heen plannen maken voor de toekomst. Ook al zou ik me die onvoorstelbare jaren niet meer kunnen herinneren, dan weten mijn dagboeken, begonnen op 23 juni 1940, het nog in kleuren en geuren, vers bewaard. Ik herlees die nu als de verhalen van een vreemde; ze beschrijven episodes zo onwerke lijk alsof ze door een ander beleefd zijn, ze staan vol met lang vergeten namen en ze zijn bevolkt met gezichten die als schimmen weer verschijnen. En een van die schimmen, onwaar schijnlijk jong en onnozel, ben ik zelf. Om er een traan over te laten en er meteen om te lachen ook. 19 Juli 1944. "Laatst weer met mevrouw Leussen bij mevrouw Frölich geweest. door GREET GAUDREAU Wat bindt me toch aan Indische men sen; ik ben dadelijk meer open met ze dan met anderen. Als blijkt dat ze ook naar Indië terug verlangen, en wie doet dat niet die daar geweest is, dan voel ik me warm worden van binnen. Mevrouw Leussen is erg alleen; zij die een gelukkig, vrolijk, druk leven heeft gekend zit nu op haar vier-en- tachtigste alleen op een akelig kamer tje bij een hospita die van haar bon nen profiteert, ver van haar familie en kennissen af en half blind. Ik heb haar weer op visite gevraagd en ze was er zo blij mee. We hebben afgesproken dat ik Maleise lessen van haar zal nemen Van die lessen kwam niet veel. De toestand werd steeds erger, vooral wat voedsel betrof; de razzia's namen toe; beangstigend barbaars uitziende troepen, Mongolen of Tartaren, bol derden op reusachtige, door paarden getrokken wagens door de stad; we moesten om 8 uur binnen zijn of er werd geschoten. Het werd steeds moeilijker optimistisch te blijven. Mevrouw Leussen en ik vergaten de lessen maar; we kropen figuurlijk en letterlijk bij elkaar om steun en praat ten eindeloos over Indië. Het was vooral mevrouw Leussen die praatte terwijl ik me warmde aan de taferelen die ze opriep, uit die gelukkige tijd met man en kinderen. En een goede vrien din die zo dichtbij woonde dat ze el kaar bij een vroeg kopje koffie goede morgen konden wensen, langs de pot ten met chevalures heen Op 6 januari 1945 ging ik met een vriendin op de fiets de stad uit, zij naar haar ouders en ik naar mijn va der in Bilthoven. Natuurlijk verloor ik in de chaos van einde oorlog mevrouw Leussen uit het oog. Ik kon alleen ho pen dat zij, een van de vele geëvacu- eerden uit het kustgebied, na de oor log tenminste enkele leden van haar familie terug zou vinden. Ik verhuisde van Bilthoven naar Hengelo en van daar naar Delden waar ik enkele maan den later mijn man ontmoette die deel uitmaakte van de Canadese bevrij dingstroepen. Ik heb mevrouw Leussen nooit verge ten. Alleen, oud, ondervoed, hunke rend naar haar land van herkomst, klaagde ze nooit. Ze was bang, geen wonder, maar ze jeremieerde nooit en, als de meeste Indische mensen, lachte ze gemakkelijk. Ze schaterde soms bij het vertellen van een of ander ver haal. Ook toen ze eens zei: "Ach, je moet maar denken, ik ben een vrouw van de dag", klonk het nuchter. Maar dat gezegde is bij mij blijven haken. Zijn we niet allemaal mensen van de dag? Als we ons dat altijd realiseer den, zouden we niet meer van het le ven maken. En ook meer van genieten? De naam van mevrouw Leussen is niet verzonnen (zomin als die van mevrouw Frölich die ik me heel onduidelijk her inner). Misschien dat haar kinderen en kleinkinderen haar kunnen herkennen uit mijn verhaal. Het zou een troost zijn te weten dat zij, oud en verdwaald in meedogenloze oorlogsomstandighe den, nog zoveel warme vriendschap vol eenvoudige wijsheid kon schenken aan een jonge studente die haar op timisme aan het verliezen was. HERDENKING EN HERINNERINGEN! Bij herdenkingen beleven we bepaalde gebeurtenissen opnieuw. Op een middag in april 1942 versche nen op Tugu, de hoofdstraat van de Sultansstad, Japanse soldaten in sme rige uniformen op fietsjes. In hun mid den een open Mercedes, Japanse vlag over de motorkap. Achterin zat trots een officier, de beide handen om het handvat van zijn samurai-sabel, die hij vertikaal voor zich hield. Een duizend koppige Indonesische massa brulde hysterisch: "Hidup Nippon Mati sa- ma blanda In de geplunderde sociëteit zag ik op de vloer de flarden van het levens grote kleurenportret van Koningin Wil- helmina. Nog steeds was ik President van de Landraad van Jogjakarta. Ie dere dag, op weg naar de Landraad, passeerde ik de sociëteit en zag in gedachten de flarden. Het werd een obsessie Nog steeds had ik het recht de plun deraars te vonnissen Ik belde Oranje, de Resident en vroeg om de desbe treffende dossiers. "Zou je het wel doen, Bruns?" "Ja, Oranje." "Er is maar één rampokker gearres teerd." Een twee weken later verscheen voor de Landraad beklaagde Wongso, een jonge Javaan, die vlot bekende. Zijn houding veraadde trots. Op plundering in oorlogstijd stond de doodstrafWongso, de rampokker werd ter dood veroordeeld. Mét de flarden van het verscheurde portret van Koningin Wilhelmina op de vloer, lagen daar de flarden van ons gezag. Het vonnis zou vanzelf sprekend nooit worden uitgevoerd. Het zou een boemerang werking op mij hebben. Nog geen half uur later zat ik in de voorgalerij van de Gou verneurswoning. Nu troonde er een Jap, de vroegere directeur van het warenhuis Tjioda Ik moest in de voorgalerij wachten. Aan de ronde tafel zat tegenover mij een Japans militair. Voor hem bestond ik niet. Hij kon er niet genoeg van krijgen om met een gele flanellen lap de blauwe loop van zijn Luger op te poetsen. Een half uur later werd ik binnen geroepen. De Japanse Gouverneur was zakelijk. "You make trouble De Indonesiërs hebben jullie sociëteit geplunderd, omdat ze ontevreden waren over jul lie slechte bestuur I" Ik moest mijn vonnis meteen herroe pen. Na mijn weigering begeleidde de militair met de Luger mij naar de Broederschool. Daar was de Ken Pei (lees verder volgende pagina, onderaan) 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 10