EEN GELUKKIG MENS IN HET STADION
«i§
We stapten het stadion binnen in een stortbui van lawaai, want ze hadden weer
eens de oudste plaat opgezet, "Einzug der Gladiatoren", en alle loudspeakers
beijverden zich om de overbodige geluiden zo hard mogelijk weer te geven.
Ik voelde me ondertussen als Androcles in gezelschap van de leeuwin, want
Tante Koos stond weer zeer gezaghebbend rond te kijken, blijkbaar niet in het
minst geïmponeerd door de grote afmetingen van het stadion. "Bier-nja plenty",
zei ze eindelijk hard tegen de muziek in, doelend op de overvloedige bier-recla
me op alle schuttingen, "maar satee isterniet." "Nou, bier is er anders ook niet",
lichtte ik in, "dat is alleen maar reclame".
"What? I No beer I I" riep Tante Koos ontzet en hard boven de muziek uit. Maar
helaas was de plaat toen juist afgelopen, zodat alle toeschouwers grinnikten en
Tante Koos haastig de hand voor de mond sloeg. Ik fronste het hoge voorhoofd
en Tante Koos zei excuserend: "Als so, ik heb anoe weetje Tjaal." "Wat anoe."
"Je weet wel ah. Vies woord. Als ik seh, wéér tjep de muziek. Maar mooi seh,
jouw stadion. Stasion Kota kén der in, ja?" "Ja, de capaciteit is 50.000 plaatsen
heb ik me laten vertellen." "Vijftig duizend I Alleen voor zulk snert voetbal
Tjoba bios hier, één voorstelling halve ton binnen sonder tjatoet kartjies. Sport
lui domme lui seh. Dat zie je alweer."
"Ach Toet, je wil sport niet vergelijken
met bioscoopkijken? Mens sana in
corpore sano zeg ik maar." "Ha a,
intussen een vermoeide geest in een
vermoeid lichaam! Eén uur sportief,
drie uren mampoes, apa lagi de helft
van jouw spieren kesleo (verzwikt). Ik
weet toh wel, onze hoofdbewoner ook
so."
"Wat I Die bagong I
"Niet insinueren, Tjaal I" "Ekskuus,
welke sport beoefent die zwaarge
bouwde kerel?" "Biljarten."
"Biljarten lagi I" "Ih-ih I Je weet maar
niet. Hij heeft sellef uitheleh aan mij.
Weetje, die luitjes se lopen door maar
om de tafel tot poesing, maar intussen
één partijtje tien kilometer lopen is-
ter." "Alleen maar datAls deze voet
ballers doorlopen, zijn ze in één mid
dag in Bogor." "En dan wat in Bogor.
Naar Tjikeumeuh zeker. Jo, we haan
zitten jo. Al betaal je niks, dan kan je
wel zitten." "Ja Koos." De muziek was
namelijk weer opgehouden en dan is
het maar raadzaam dat er zo min mo
gelijk gepraat wordt.
"Ajo, naar boven". "Waarom niet be-
nejen. Straks ken je weer naar onder"
"Maar als straks de zon lager staat,
zitten we hier in de zon, Koos. Hoe
hoger hoe koeler". "Al hier Tjaal?"
"Dóór". "Al Tjalie?" "Dóór". "Waar
om is door maar door?" "Daarom".
"Daarom is geen reden. Als je van de
trappen valt, nóóóit kom je beneden".
"Adoeh Koos, spaar even jouw asem
ja?" "Wil wel, maar ken niet. Door
maar kom d'r uit asem nja, als so
klimmen. Is-tjopot, pardon ja meneer,
liiih, mijnheer van Bommel lagi. So
sportief. Al maar Tjalie, hier maar ah.
Laat maar zon. Even voorstellen? Mijn
heer van Bommel - Tom Poes, ih Tom
Poes, mijnheer Robinson! De heer van
Bommel en ik lachten vreugdeloos en
wilden mekaar een hand geven maar
Tante Koos schoof zich tussen ons in
en pakte met gekruiste handen onze
uitgestoken handen beet.
En nog steeds onze beide handen
vasthoudend zeeg ze neer. "De deugd
in het midden," zei ze tevreden, "niet
ondeugend zijn ja: heren?" Toen ik ter
sluiks naar meneer van Bommel keek,
had ik moeite om niet te lachen. Hij
keek diep ongelukkig.
"Mijnheer van Bommel is op mijn kan
toor", vertelde Tante Koos, hij be
heert de kas. Heweldih ja? Laat maar
kleine kas, maar blikken dubbeltjes
veel. Mijnheer Robinson is werkeloos.
Helemaal geen kas soedèh. Zulke
vrienden heb ik nou. Hoe laat begint
de voorstelling, heren?" "De wed
strijd, Koos", zeiden we tegelijkertijd.
"Eén is genoeg", zei Koos. Om je rot
te ergeren. "En wie tegen wie?"
"Gentong tehen gendje", zei ik vlot
zoals ik vroeger als kleine jongen ook
deed, maar tot mijn grote schrik be
gon Tante Koos schallend te lachen
en ik nam me knarsetandend voor om
geen gekke dingen meer te zeggen.
"Tjalieieie-tjalie. Moppig jij seh", be
daarde Tante Koos eindelijk, "wat haan
ze spelen, voetballen of korfballen of
wat?" "Voetballen Koos, weet je wat
dat is?" "Jewel, met gooi en aoet en
hengs. Net als de jongens in de straat.
Maar dat is alleen maar foppentjes.
Deze hier is echjes ja?" Ja. "Daarom
ister soldaten met geweren zeker,
straks kloppartij ook?"
"Nou, dat niet bepaald, soms is het
publiek niet te houden." En dan wor
den ze zo maar neergeknald." "Ja",
zei meneer van Bommel wreedaardig,
"de kogels fluiten je soms om de oren.
Durf je te blijven Koos?" "Durref",
zei Koos onverwacht, "als twee zulke
sch.. laarzen als jullie durven, ik durf
ook wel."
Ondertussen bleef de wedstrijd hoogst
onaantrekkelijk, maar dat deerde Tan
te Koos niets, want ze snapte er toch
geen lor van, al veinsde ze grote be
langstelling. "Wat mankeert die voor
hoede vandaag!" mopperde meneer
van Bommel, "ze schieten helemaal
niet I" "Ja", beaamde Tante Koos, "ze
hangen maar over de pagger te koe
keloeren met hun geweer onderste
boven. En beslist met vrijkaartje alle
maal!" Meneer van Bommel keek me
eens aan, draaide z'n oogballen naar
TJALIE ROBINSON (1911-1974)
De "Piekerans" die Tjalie voor de Nieuws
gier en de Vrije Pers schreef werden niet
allemaal in boekvorm uitgegeven. Hij se
lecteerde er, naar zijn smaak, de beste uit,
er liggen dus nog een aantal minder be
kende piekerans van de Straatslijper.
Inplaats van 1 minuut stilte voor zijn sterf
dag 22 april 1974 (alweer 12 jaar geleden)
vraag ik u 3 minuten om zijn verslag van
een voetbalwedstrijd in gezelschap van
tante Koos te lezen. Wie tante Koos is
weet u uit zijn boeken.
Lilian
boven en wilde juist tegen z'n voor
hoofd tikken toen Tante Koos naar hem
keek en hij ijverig een denkbeeldig
pluisje van z'n wenkbrauw begon te
krabben. "Ik zeg maar zo, ik zeg maar
niks", meende hij eindelijk. "Als je
wat zegt, dan zeg je eigenlijk ook
niks", zei Tante Koos vinnig want ze
had de kasbeheerder wel door. Maar
de wedstrijd verloor pas goed alle
sympathie toen ze aandachtiger rond
keek op de tribune en merkte dat vele
toeschouwers kwatji zaten te snoepen.
Er hielp geen excuusje meer aan, maar
één van ons tweeën moest toen wel
kwatji kopen buiten, want in het stadion
wordt niet gevent. Om maar meteen
van het gesjouw af te zijn, kocht ik in
eens een heel pak van een kilo, kwatji
kimos, en dat bleek after all de redding
te zijn, want Tante Koos bleef voor de
rest van de middag tjep.
Ze keek ingenoegelijk het wijde sta
dion rond, schommelde met haar dikke
beentjes, snerpte ef en toe ook wat
mee, als de tribune geagiteerd raakte
en was tenslotte alleen teleurgesteld
dat er ook bij het einde geen kloppartij
kwam. En toen tenslotte de duizenden
gemelijk, knorrig, teleurgesteld of
kwaad het stadion verlieten, dribbelde
Tante Koos in de beste stemming naar
buiten.
Zoals ze een wedstrijd ziet, zo slaat
ze ook de gebeurtenissen in de we
reld gade. Zonder zich ooit ergens
over op te winden, zonder ergens wat
van te snappen of te willen snappen,
genietend van een lekker knabbeltje,
een gelukkig mens zonder piekerans.
Voorwaar een heel ander type dan
TJALIE ROBINSON
4