Indische Letteren WILT U VOOR ALLE ZAKEN BETREFFENDE TOKO EN BOEKHANDEL UITSLUITEND BELLEN: 070-54 34 66 Op 25 september 1985 is te Leiden een werkgroep opgericht, die zich bezig houdt met de Indisch-Nederlandse letterkunde, waarvoor - naar verluidt - de belangstelling de laatste jaren aanzienlijk is toegenomen. De Werkgroep Indisch- Nederlandse letterkunde stelt zich ten doel de studie te bevorderen van "wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden" en die doelstelling is identiek aan de ondertitel van Rob Nieuwenhuys' standaardwerk "Oost-Indische Spiegel". De werkgroep denkt voor het verwezenlijken van haar doel aan het stimuleren van onderzoek, het organiseren van lezingen en symposia, het opzetten van een documentatiesysteem, het opzetten van een lopende bibliografie en de uit gave van een tijdschrift. Dit laatste heeft de werkgroep inmiddels waargemaakt, want voor ons ligt het allereerste nummer van het tijdschrift "Indische letteren", dat door de redactie zelf het documentatieblad van de werkgroep wordt ge noemd. Die redactie bestaat uit Reggie Baay, Joop van den Berg, Frits Jaquet, Rob Nieuwenhuys, Gerard Termorshuizen en Peter van Zonneveld. In het redactioneel woord vooraf wordt benadrukt dat het begrip "literatuur" ruim opgevat dient te worden: het gaat niet alleen om poëzie en fictioneel pro za, maar ook om kinderliteratuur, tri viale literatuur, brieven, dagboeken, memoires, reisverhalen, sommige we tenschappelijke werken en alles wat verder nog van belang kan zijn. On derzoek op het terrein van de Indisch- Nederlandse letterkunde wordt door de redactie niet gezien als een uit sluitend letterkundige aangelegenheid, omdat de "koloniale literatuur" van wege haar vaak documentaire karak ter dikwijls kan fungeren als een be langrijke bron van kennis voor onder andere historici, sociologen en antro pologen. De werkgroep wil als platform funge ren voor allen die onderzoek verrich ten - of hebben verricht - op het ge bied van de Indisch-Nederlandse let terkunde. "Indische Letteren" wil daar bij een belangrijke rol spelen. De re dactie streeft ernaar artikelen op te nemen waarin op een voor alle be langstellenden leesbare wijze verslag wordt gedaan van nieuw onderzoek. Daarnaast worden er in het blad rele vante aankondigingen opgenomen, ter wijl ook nieuw verschenen literatuur zal worden gesignaleerd. Eigenlijk moeten we blij zijn met de werkgroep en het tijdschrift. En we zijn dat ook. Het Indische woord, in welke vorm dat dan ook gedrukt is geworden, is in ieder geval gedurende de laatste decennia nauwelijks of niet gelezen, omdat men het gewoon niet wilde lezen. Dat woord echter ver dient wel degelijk om beluisterd te worden en een werkgroep die zich daarvoor in wil zetten, komt waarde ring toe. Behalve het ontbreken van de wil om Indische letteren te lezen, was daar ook het ontbreken van enige Indische literaire organisatie en periodiek die aan het bestaan van Indische letteren recht konden doen. We hadden en hebben Indische bladen en blaadjes, maar een literaire burcht ontbrak en zo'n fort hoort nu eenmaal van ouds her bij het denken en spreken over literatuur. Oneerbiedig zie ik dan tob bende schrijvers zitten of wandelen, die niet discussiëren maar van ge dachten wisselen, zoekend naar nieu we inspiratie, het leven met pijn ver dragend om daarover vervolgens met vlotte pen te schrijven. Op bescheiden afstand worden zij daarbij dan gevolgd door jongens die daarover weer schrij- en wanneer er maar veel geschreven wordt, is sprake van een bloeiend li terair leven. Maar nogmaals, dat is alleen in mijn verbeelding. Van een bloeiend Indisch literair leven is anno 1986 geen sprake. Wat we hebben is de literaire nalatenschap van schrijvers die niet meer zijn en de van een kaft voorziene pennevruchten van enkele jongeren, van wie nog te weinig is verschenen om van nieuw letterkundig leven te kunnen praten. Er zijn de laatste jaren wel veel boeken verschenen over Indië en geschriften over Indische mensen, maar die had den hoofdzakelijk een politiek, histo risch of sociologisch karakter - of wat daarvoor door moest gaan - maar het was geen letterkunde en in "Indische Letteren" behoren die m.i. dan ook niet voor te komen. De hausse in dat soort boeken trouwens is wat anders dan belangstelling voor Indische let terkunde en daarom is het te hopen dat de werkgroep zich daardoor niet heeft laten leiden om zichzelf op te richten en een tijdschrift uit te geven. Een dwaalspoor zal namelijk gauw in geslagen kunnen worden. Indische letterkunde geven wat het verdient, is de enige oprechte reden voor de op richting en instandhouding van In dische Letteren. Het eerste nummer geeft gelukkig wei nig reden tot ongerustheid. Rob Nieu wenhuys schrijft over zijn Spiegel, Gerard Termorshuizen over de maat schappijkritiek in Daum's "Uit de sui ker in de tabak", Peter van Zonneveld heeft het over 19e eeuwse afscheids gedichten, Joop van den Berg pleit voor eerherstel voor S. Kalff en Frits Jaquet vraagt aandacht voor de To- radja's en Adriani. Prettig leesbaar en interessant zijn zonder meer alle artikelen, niet in het minst door Rob Nieuwenhuys die met zijn Spiegel allang het platform heeft neergezet voor onderzoek naar en be langstelling voor Indische letterkunde. Dat er tot nu bijna niemand op is gaan staan, is wat anders. Die Oost-Indische Spiegel is - terecht - de kurk waarop de werkgroep en het tijdschrift drijven en nu gaat het er maar om wat de redactie met die kurk wil doen. Vol met gaten boren opdat het eens zal zinken of gebruiken om er een nieuwe laag omheen te krijgen omdat alles nu eenmaal aan op zijn minst slijtage on derhevig is. Hoewel met de artikelen van met name Nieuwenhuys en Van den Berg de indruk wordt gewekt van gaten boren, zal het nieuwe laagje wel de eigenlijke doelstelling zijn. Nieu wenhuys doet een beetje kenes over de actuele waarde van zijn boek en Van den Berg plaagt hem met de kritische S. Kalff die eigenlijk de eer ste bloemlezing van de Indisch-Neder landse letterkunde (in 1902) heeft ge schreven, maar dat alles hoort onge twijfeld tot het leven in een literaire burcht, waarmee ik niet wil zeggen dat die er nu dan ook al staat. Daarvoor zal nummer 100 van Indische Letteren eerst moeten verschijnen. Of zo'n le ven trouwens altijd even zinnig, nuttig, werkelijk of wat ook is, weet ik eigen lijk (nog) niet. Gerard Termorshuizen bijvoorbeeld bereidt een proefschrift voor over de schrijver P. A. Daum en als een klein voorproefje daarvan brengt hij een artikel over de dubbele (huwelijks)moraal in Indië, zoals die uit o.a. "Uit de suiker in de tabak" tot ons zou komen. Uit een simpele dialoog tussen man en vrouw worden klinken de conclusies getrokken over de schrij ver Daum, zijn denken, zijn voelen, zijn visie, het huwelijk in Indië enz. Knap hoor, daar niet van, maar een spijker kun je in een muur slaan, maar ook er dwars doorheen. Burchten echter heb ben de aardigheid om hele dikke mu ren te hebben en wat dat betreft kun nen velen zich voorlopig nog wel uit leven. Eén heel belangrijk gegeven kunnen we opmaken uit het eerste nummer van Indische Letteren. Aan het eind van zijn artikel zegt Rob Nieuwenhuys dit: (lees verder pagina 8) 5

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 5