mmMmrnrn VOORGEVOEL S^erinweruigrew 3<£etjii (LXI) We vertrokken met acht man voor een patrouille vanuit Anjer Lor, waar we met ons peloton gelegerd waren. De tweede politionele actie zat er op en nu restte ons alleen nog de taak het bezette gebied te zuiveren van vijanden, de verzamelnaam voor allen die tegen ons in het geweer kwamen. Geen gemak kelijke taak wisten we uit enige jaren ervaring, want de vijand zat daar nu echt niet op te wachten. Met gevolg dat we meestal meer bot vingen dan vijanden. Om van de zuiveringsactie ook een enigszins aangename bezigheid te maken, volgden we, voor zo ver dat mogelijk was, de kust over het strand richting zuiden en lieten de weg die langs de kust naar het zuiden liep letterlijk links liggen. Voor het eerst van m'n leven maakte ik kennis met de volkstuintjes van de kustbewoners: de zouttuinen. Elk huis je dat we passeerden had z'n eigen zouttuin van enkele zoutpannen (niet groter dan een vierkante meter) waar in het zeewater ter zoutwinning in de brandende zon lag te verdampen. Ik had pech. Het eindprodukt van deze zoutwinning kreeg ik niet te zien. in alle zoutpannen waarin ik m'n nieuws gierige blik wierp zat alleen maar zee water. Blijkbaar door de bevolking net gevuld voordat ze voor ons op de vlucht waren gegaan of door de repu blikeinse troepen gedwongen waren tot vluchten. Geen enkele zoutpan met een laagje hartigheid dus. En naar dat zout was ik nu juist zo nieuwsgierig. Hoe zag het er uit? Mooi wit en fijn of grauw en grof van korrel zoals ik het de bevolking wel eens had zien gebruiken, wanneer zij hun met de vingers tot propjes ge vormde rijst er in dipten? Ik ben er niet achter gekomen. Mijn afkeer tot puur zout, in Batavia opgelopen, had me zo nieuwsgierig gemaakt. In Batavia namelijk maakte ik voor het eerst kennis met puur zout, in tablet- vorm. Daar had de geneeskundige dienst uitgemaakt dat wij baroes elke dag een zouttablet moesten slikken. Dit om te veel zoutverlies (door trans piratie) uit het nog niet aan de warmte aangepaste lichaam te voorkomen. Ik als trouwe dienaar dus slikken. Maar hoe hard ik ook slikte, nog harder kwamen de tabletten er weer uit. Ik zag geen kans om dat zoutgeval zon der te kokhalzen langer dan één se conde in m'n maag te houden. Na vele verwoede pogingen ben ik met het slikken van pekelharingen zonder ha ringen gestopt. Nadelige gevolgen heeft het voor mij nooit gehad, ik heb me altijd senang gevoeld in Indië zon der zout. Na een uurtje strandwandelen sloegen we een pad in dat landinwaarts ging en begonnen we aan het onaangename gedeelte van haast elke patrouille: lopen, lopen en nog eens lopen. Meer niet. Het gebied dat we introkken was in vergelijking met de Preanger armoedig te noemen. Alleen de talrijke klapper bomen konden de ogen van de natuur liefhebber nog een ietsje strelen, voor de rest kwam er weinig in aanmerking voor een oogstrelende functie. Dat kwam nog ergens goed uit ook, want in het ons geheel onbekende gebied waarin we liepen, waren we toch al uit lijfsbehoud verplicht, alle aandacht voor de natuur op een laag pitje te zetten. Oplettendheid was alleen voor ons weggelegd. En verder hoopten we maar dat onze oplettendheid beloond zou worden, en dat de daalder waard zijnde eerste klap op onze rekening kon worden ge schreven. Naast m'n superaandacht voor de vijand bouwde ik ook sterk op m'n voorgevoelens tijdens de pa trouilles. Als graadmeter voor onraad functioneerde m'n maagstreek. Wan neer daarin de zenuwen op de loop gingen was het voor mij een teken dat er gevaar dreigde of er iets ging ge beuren. Ondanks dat m'n voorgevoelens meestal op de loosalarmtoer waren geslagen, bleef ik in ze geloven. Een gewaarschuwd mens telt niet voor niets voor twee, nietwaar. Ook tijdens deze patrouille kreeg ik zo'n gevoe lige waarschuwing toen we in de buurt van een kampong kwamen. Het smalle pad dat we gevolgd had den kwam uit op een brede verharde zandweg welke naar die kampong leidde. We sloegen die weg in en toen we een driehonderd meter van de kampong verwijderd waren zag ik dat de weg in een zwart gat eindigde, al thans zo leek het op die afstand. Vlak bij de kampong gekomen bleek het zwarte gat niet meer dan een scha- duwtunnel te zijn, gevormd door de dicht op elkaar staande hoge bomen aan weerskanten van de kaarsrecht door de kampong lopende weg. Met geen mogelijkheid kon een straaltje zonlicht door de boomkruinen heen dringen. Hoewel alles er verder heel normaal uitzag, begonnen m'n voorgevoelens de eerste signaaltjes in m'n maag uit te zenden en bij de eerste stap in de kampong was het een complete chaos in m'n maag. Het kon niet anders of er zou iets gaan gebeuren. De kampong was geheel verlaten. Letterlijk en figuurlijk was er geen kip te bekennen. Ook hier wees alles er op dat de bevolking niet overhaastig en in paniek op de vlucht was gesla gen. Keurig en netjes was de kampong achtergelaten. Zelfs de sporen van de sapoe-lidi waren nog duidelijk te zien op de erven rondom de huizen. Een doodse beklemmende stilte heers te er in de kampong. Alleen het ge luid van acht paar stappende voeten was hoorbaar. Eenmaal werd slechts de stilte door stemgeluid verbroken. Het was de stem van Pietje Swing die, drie meter voor me lopend, zich naar me omdraaide en me liet weten dat hij het lekker koel in de kampong vond. Het zal best waar geweest zijn, maar van enige koelheid voelde ik niet veel. Ik voelde alleen maar onraad en dat bezorgde me een kleine oververhitting. Pietje had nooit last van angstige voorgevoelens. Hij kende geloof ik helemaal geen angst. Als een toerist heb ik hem zich altijd zien voortbe wegen in Indië: ontspannen en op z'n gemak. Ik benijdde hem nu weer voor de zoveelste keer. Hoewel de paar woorden van Pietje en zijn toeristen loop m'n branie-zijn wat opvijzelde, keek ik toch met angst en beven om me heen en met verlangen naar het einde van de schaduwtunnel, want daar lag m'n bevrijding van enkele minuten in m'n piepzak zitten. Zonder dat er ook maar iets gebeurde liepen we de kampong uit en toen we, door een bocht in de weg, uit het zicht van de kampong zouden raken, keek ik nog eenmaal om. Ik kon het nog steeds niet geloven dat we probleem loos door de kampong waren gelopen. Nee, het zat me niet lekker om weer zo in de steek gelaten te worden door m'n voorgevoelens. Of - en dat was ook een mogelijkheid - waren m'n voorgevoelens terecht en waren er wel enkele vijandelijke wa pens op ons gericht geweest in de kampong, maar kampten de peloppers ook met hun voorgevoelens die zei den: Dat wordt niks. Ze zijn met te velen. Laat ze maar mooi lopen. Voor gevoelens blijven onbegrijpelijk. J. BLOKKER 25

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 23