WEERZIEN MET HET "VERLEDEN" (I)
Dankzij Vrouwe Fortuna, die ons na bijna een kwart eeuw wachten, afgelopen zomer extra lief toelachte, vlogen Rob
en El, een Vorstenlands echtpaar van Wallonische origine, mijn levensgezellin Mutty (vaak met Tiroler allures) en
ondergetekende, een in Mokum overgeplante arèk soerobojo, medio oktober j.l. per Singapore Airlines naar Singapore,
waar wij drie nachten en vier dagen zouden blijven, om daarna onze sentimental journey naar Thailand voort te zetten.
Volgens het reisprogramma zouden we in de eerste week van november daaropvolgend weer in Amsterdam terug zijn.
Rob was sedert oktober 1942 tot ulti
mo 1944 mijn "slapie-werkmaat" aan
de beruchte Dodenlijn In diverse Thai-
landse POW-kampen en later een tijd
je in een Japanse kolenmijn. Door een
onverwachte herindeling van werk
groep, werd ik van Rob gescheiden.
Hij bleef, zoals later bleek, tot de
bevrijding in Japan, terwijl mijn nieuwe
werkgroep (lossen- en laden van sche
pen) na omzwervingen via Formosa
(Taiwan), Saigon en Bangkok uitein
delijk weer werd verspreid over di
verse kampen langs de railroad, die
intussen al klaar was.
Kortom, eind 1944 verloor ik Rob
uit het oog en geruchten deden de
ronde (elk kamp werd overspoeld met
geruchten), dat de werkgroep waar
Rob bij was, was getorpedeerd en dat
het schip met man en muis zou zijn
vergaan.
Groot was dus mijn verbazing en
vreugde, toen ik in het voorjaar van
'62 in Amsterdam-Osdorp de doodge
waande werkmaat aan de Burma-rail-
road in blakende gezondheid terug
zag. Onnodig te vertellen, dat Rob en
ik onze vriendschap voortzetten, voor
al ook omdat onze vrouwen het even
eens met mekaar kunnen vinden.
Vermeldenswaardig is wel het feit,
dat Rob en ik exact twee jaar daar
voor in verband met onze sollicitatie
voor dezelfde baan op hetzelfde minis
terie in Den Haag zijn ontboden en
ons op dezelfde dag bij dezelfde amb
tenaar moesten melden met slechts
10 minuten verschil en dat we elkaar
toen niet hebben gezien. Tussen haak
jes we werden beiden afgewezen,
kennelijk niet traag genoeg voor amb-
door F. J. (Nono) Ponder
tenaar.
Sinds die hernieuwde vriendschap
hebben Rob en ik ons vast voorge
nomen, om, indien de duiten daarvoor
beschikbaar zijn, samen met onze
dames een reis te maken naar Thai
land, waar we veel lief en ontzettend
veel meer leed hebben gedeeld. Om
dat Singapore voor ons beiden een
doorgangskamp was geweest, dus
eigenlijk de "poort naar de groene
hel", zou de sentimental journey daar
aanvangen. Medio oktober 1985 was
het dan zover.
De vliegtocht
De vliegtocht naar Thailand verliep
naar wens en vroeg in de middag
streken we neer op het vliegveld Don
Muang International, dat bijna 30 km
van Bangkok verwijderd ligt. Toen we
de douane hadden gepasseerd en met
de honderden andere medereizigers
de aankomsthal binnenschuifelden
richting exit, hoorde ik een luid-
schreeuwende stem: "Hoi Pony, ver
dorie, wat doe jij hier?" En Pony was
mijn naam, die uitsluitend door buurt-
vrienden in het vooroorlogse Kalon-
gan in de benedenstad van Soerabaja
werd gebezigd. Weldra ontdekte ik de
schreeuwlelijk.
Ongelooflijk, het was warempel Ducky,
oud-buurjongen en net als Rob en ik
oud-Siam-POW-er, die naar het vlieg
veld gekomen was, om een pakje mee
te geven aan een kennis die naar
Holland vertrok.
Na het vertrek van het KLMjtoestel
bleef hij wat rondhangen in de aan
komsthal. Zodoende ontdekte hij mij,
een oud-straatvoetbal-maat uit de
dertiger jaren. Ducky huwde in 1945
een Thais meisje, repatrieerde naar
Nederland en vestigde zich na zijn
pensionering (1981) in Thailand. Na
ons vervoerd te hebben naar ons
hotel in de stad, waar we onze baga
ge achterlieten, bracht Ducky ons
naar zijn woning iets buiten Bangkok
richting Ban Pong. Hier maakten we
kennis met zijn Thaise vrouw Ing, die
door haar ruim 30-jarig verblijf in
Nederland, redelijk vlot Nederlands
sprak, hetgeen voor El en Mutty een
opluchting was.
Toen we het echtpaar vertelden wat
ons hoofddoel in Thailand was, stel
den zij zich spontaan ter beschikking
als gids en tolk. Het aanbod namen
we natuurlijk met beide handen aan,
want betere gidsen en tolken zouden
we niet kunnen hebben.
Met het oog op onze beperkte reis-
duur, zouden we behalve Bangkok
hooguit enkele in de buurt liggende
oud-krijgsgevangenen (kamp) plaat
sen bezoeken en niet de ruim 400 km
lange Burma-railroad. Reeds de vol
gende dag vertrokken we in een 9-
persoons busje via Tamuan (na de
oorlog een trainingskamp van de Ro
de Olifant bataljons, doorgangs- en
opvangkamp van de uit het binnen
land komende krijgsgevangenen en
begin 1946 ook vrouwen uit Indonesië,
van wie de mannen of zoons 'in Thai
land gevangen zaten) naar Kanchana-
bury. Daar logeerden we bij familie
van Ing, niet ver van het station; na
het middagmaal bezochten we het
ereveld met de lange rijen bronzen
Het Kerkhof van Kanchanabury. De River Kwai.
26