plaatjes met veel bekende, maar nog veel meer onbekende namen. Ook Kanchanabury zal door elke Thailand- ganger met een "railroad relatie" ze ker worden aangedaan, evenals het oud-hospitaalkamp Chungkai, dat on geveer een half uur rijden verder is gelegen. Chungkai ligt in een bocht van de Kwai-rivier nabij de alombekende Tamarkhan brug, tijdens de oorlog vele malen het mikpunt van geallieer de luchtaanvallen. Ook hier bezochten we eerst het ereveld en vervolgens naar het "Burma-Railroad" Museum, dat aan de overkant is gelegen. Ver wacht echter geen stenen museum gebouw van bijzondere architectuur, niets van dat alles. Het museum is ondergebracht in een barak zoals de krijgsgevangenen die tijdens hun ge vangenschap kenden, dus van bamboe opgetrokken met een atap dakbedek king. De beheerder was een monnik in geel gewaad, die door Ducky Fre- derik de Korte werd genoemd. Zijn echte naam was Prasirek Manpunyoh of iets dergelijks; als entree prijs ga ven we Prasirek ongeveer 5 gulden per persoon. De naam van dat museum is het Jeaath-museum. Jeaath is gevormd uit de eerste letters van Japan, Engeland, Amerika, Australië, Thailand en Hol land. De schilderijen aan de bamboe wand tonen ons beelden van kamp taferelen, die men zelf meegemaakt moest hebben om het te kunnen ge loven. Wandelende geraamten, de meesten overdekt met tropische zwe ren of andere huidziekten. Ogen die om de dood smeekten. Ik kan de el lende, die uit de beelden spreekt, niet onder woorden brengen. Het is niet met een pen te beschrijven. De drie dames snikten zachtjes en hielden een hand vast van hun man, net alsof zij zich wilden overtuigen, dat hun man de door hem doorgemaakte groene hel, inderdaad heeft overleefd. Bij het zien van de stille getuigen zoals half vergane tjawets (schaamlapjes), ver roeste veldflessen, eetketeltjes, bam boe-mokken, bamboe-lepels, vergane laarzen, allerlei gereedschap dat toen gebruikt werd bij de aanleg van de Dodenlijn, ja zelfs Japanse bajonetten met verdachte vlekken en nog vele andere, kreeg ik een prop in mijn keel en wilde zo gauw mogelijk de barak uit. Kennelijk hadden de ande ren daar ook last van, want ze ver snelden hun pas naar de uitgang. Iets buiten de barak stond een plank, waar op met houtskool stond geschreven: To Hell and back. Op de terugweg zagen we nabij een slachthuis een boom vol gieren, echte onsympathieke vogels, die ons onwil lekeurig deden denken aan een cho lera epidemie ergens in een kamp, waarbij deze beesten zich vaak te goed deden aan de lijken, die door de lijkencorveeërs over het hoofd waren gezien. Direkt na het avondeten gingen de dames de koffers pakken, waarbij Ing aanwijzingen gaf, wat er allemaal absoluut mee moest. We zouden twee nachten wegblijven en niet langs de autosnelwegen gaan maar via een binnenweg, d.w.z. de originele weg van toen. Ducky legde ons uit dat de wegen naar Chiangmai, Pattaya, Nakom Pa- thon en Malaysia goed geasfalteerde snelwegen zijn, maar de weg die wij zouden berijden voor een groot deel hobbelig zou zijn. Het dorpje waar we naar toe wilden gaan, heette Tardan. In dat dorpje of beter gezegd bij dat dorpje, stond toen ons kamp. Onze betrekkelijk kleine werkgroep van 50 man stond onder commando van een reserve-officier, de eerste luitenant Sanders, een heel sympathieke ge- militairiseerde thee-planter. De hele werkgroep sliep in één barak, even als de groep Japanse genie-troepen. Hun barak stond ongeveer een hon derd meter van de onze. De twee ba rakken werden door een muurtje van twee meter hoog gescheiden van het Thais dorpje. Het was ten strengste verboden om met de dorpsbewoners in contact te komen. Maar we hadden contact, althans contact met onze ogen. En die WE, dat waren een man of tien, waaronder Rob en ik. En de bewuste dorpsbewoner was (hoe kon het ook anders) een meisje van een jaar of 16, 17. Zij was in onze (krijgs gevangenen) ogen een schoonheid. Slank, lang loshangend haar tot haar schouders met een koelit langsep huidskleur. De naam die we haar ga ven was Mae West. Ook Mae West mocht ons en beant woordde onze blikken met een glim lach. En als de Japanse bewakers het niet zagen, gooide ze wat oebi of ke- tella knollen op het pad dat naar de rivier ging en waar we elke ochtend en avond langs moesten voor het bad. Over haar spraken Rob en ik die avond. Zou Mae West er nog zijn? (wordt vervolgd) KLEIN REPERTORIUM Onlangs verscheen bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen deel I van het Klein Repertorium. De literatuur over de geschiedenis van het voormalig Nederlands-lndië is in grote mate toegankelijk gemaakt door de bibliografie "Repertorium op de literatuur betreffende de Neder- landsche koloniën", gepubliceerd in de jaren 1877-1934 waarin titels van Indische tijdschriftartikelen versche nen in de periode 1594-1933, worden vermeld. In dit Repertorium kon ech ter peen volledigheid worden gereali seerd terwijl een onderwerpsaandui- ding slechts summier werd gegeven. Het Klein Repertorium bouwt voort op "Repertorium op de literatuur betref- INDIë Zo lang geleden verliet ik jou maar in mijn gedachten, mijn liefde, bleef ik trouw Nooit vergat ik je sawah's, groen als smaragd, De tropenzon, eindeloze sterren, een pralende pracht. Ik vond je terug, koesterde me, voelde me bekend, Ach, ik heb jou zo goed, zo mooi gekend. Jouw natuur, alles wat God in jou schiep Is in mijn hart, zo eindeloos diep Ik ben geboren op jouw grond, ik ben jouw kind Het is daarom dat ik hier zoveel vrede vind. Tilly v. Rijn-Riemvis fende de Nederlandsche koloniën" alsook op de "Bouwstoffen voor de sociaal-economische geschiedenis van Indonesië van ca. 1880 tot 1940", sa mengesteld door G. J. Telkamp (Kolo niale studiën, Koloniaal tijdschrift) en M. van Doorn (De Indische Gids); beide meer recente uitgaven van het Koninklijk Instituut voor de Tropen. Het verschil tussen het Klein Reper torium en het grote Repertorium ligt voornamelijk in het streven naar een grotere systematiek en diepte in de ontsluiting van tijdschriften hetgeen tot uitdrukking komt in het uitgebreide zaken- en geografisch register alsook in het uitgebreide register op per soonsnamen. Tenslotte is een lijst op genomen van de in ieder deel gebruik te geografische namen. In deel I van het Klein Repertorium, samengesteld door E. E. van Delden, worden de delen 1 tot en met 18 (1887- 1900) ontsloten van het belangrijke "Tijdschrift voor het Binnenlandsch Bestuur". De basis voor het Klein Repertorium wordt gevormd door het bestand aan Indische tijdschriften van de Centrale Bibliotheek van het Instituut. Klein Repertorium deel I, 80 blz. prijs 40,Te bestellen bij Publikatie- bureau van het Koninklijk Instituut voor de Tropen, Mauritskade 63, 1092 KD Amsterdam, tel. 020 - 56 88 27 2. 27

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 25