DE BOUW VAN EEN VUURTOREN ZO MAAR EEN TERUGBLIK door F. C. Backer Dirks In 1906 werd ik in station Tg. Priok als 1ste Officier bij de Gouvernements Marine overgeplaatst van het ss. "Snip" van de Gouvernements Marine op het ongeveer 20 jaar oude ss. "Lucifer", het inspectievaartuig van de Bebakening en Kustverlichting. Naast de namen van de twee schepen noem ik de diensten, waartoe zij behoren, omdat beide diensten in die tijd, d.w.z. in 1906, los van elkaar stonden. Bij Gouvernementsbesluit ("GB") van 23 mei 1905 no. 47 werden de vaartuigen ten behoeve van de bebakening en kustverlichting van de Gou vernements Marine afgescheiden en onder het oppertoezicht van de Chef van het Departement der Marine in Ned.-lndië onder de bevelen van de Inspecteur van de bebakening, de kustverlichting en het loodswezen gesteld. De etat-major van deze schepen had dan ook als titulatuur Gezagvoerder, Stuurlieden en Machinisten. Bij deze afgescheiden dienst kon men echter geen Europees personeel krij gen voor de etat-major van de sche pen, dat waren de hopperbagger "Sperwer", overgenomen van de Ba- taviase Havenwerken, de "Pharus" en de "Hoofdinspecteur Zeeman". Uitkomst in dit probleem bracht de Gouvernements Marine die - zoals immer weer het geval is - voor de ondankbare karweitjes moest opdraai en die dus ook in dit geval de etat- major voor genoemde schepen moest leveren. De "Lucifer" werd in 1888 in Neder land afgebouwd en wel in het bijzon der voor de dienst in de Ned. Indische wateren. Men had toendertijd kenne lijk geen flauw benul van het effect van de tropische hitte en/of van maat regelen, die nodig zijn om onder tro pische omstandigheden aan boord van een schip dragelijke levensomstandig heden te creeëren. De hutten van de officieren waren aangebracht in het voorschip; ventilatie of iets dat daar op lijkt, was nergens te vinden. Met de "Lucifer" maakte ik mee de bouw van drie vuurtorens, te weten "Langsa" ter Oostkust Sumatra, "Bantsering" bij Bali en "Bantenan" op de Z.O.-punt van Java, op het schiereiland Blambangan. De lichttoren van Bantenan was van het zogenaamde open ijzeren type. Sedert 1899 was men namelijk bij de vervaardiging van kustlichten overgegaan op een werk wijze, die tot bespoediging van de bouw en besparing van de vervaardi- gings- en montagekosten leidde. In plaats van het tot dit tijdstip gebezig de gesloten ijzeren of stenen lichtto rentype werd overgegaan op openge werkte, ijzeren lichtopstanden van res pectabele hoogte. Door deze verre gaande fabricagevereenvoudiging kon de Dienst van Scheepvaart de bouw en plaatsing van lichttorens in de In dische Archipel zelf ter hand nemen. Wat heeft de kustverlichting niet een stormachtige ontwikkeling gehad! Vijf tig jaar tevoren, in 1855, werd het eerste grote licht opgericht op Java's 4e punt, bij Anjer. Tevoren, in 1851, was daar geplaatst een houten paal, waaraan een lantaarn 4e orde werd gehesen. Omdat deze paal niet vol deed werd hij in 1855 vervangen door een houten lichttoren. Daarna kwamen de gesloten ijzeren en stenen lichttorens en nu dan de open ijzeren lichtopstand. Op 1 janua ri 1897; dus 42 jaar na de eerste licht toren, omvatte de kustverlichting in Ned. Indië 76 kustlichten. De open ijzeren lichtopstand voor Bantenan werd te Soerabaia op de wijze van mecanospeelgoed geheel samengesteld. Als een eenheid kwam deze opstand bij ons aan boord. Te Soerabaia kwamen ook de overige benodigdheden van de lichttoren aan boord, alsmede een lichtopzichter en een 50-tal koelies, geen kettingberen. Toen waren we startklaar en voeren we door Straat Madoera en Straat Bali naar de plaats van bestemming. Hoewel ten departemente van Scheep vaart op de kaart aangegeven was, waar de lichttoren opgetrokken moest worden, werd het aan de Gezaghebber van de "Lucifer" overgelaten, de juis te plaats naar gelang van plaatselijke omstandigheden te bepalen. Dit werd direkt na aankomst op het werkterrein gedaan door met de "Lucifer" diverse vaarroutes in de omgeving van de Z.O.-punt van Java af te leggen. Het schiereiland Blambangan is een 300 meter hoge, onbewoonde landtong, bezet met een eentonig heel dicht oer woud, zonder kenbare punten. De hoe ken van de landtong zijn lage uitlopers van het heuvelland. Omdat de werk zaamheden een paar maanden in be slag zouden nemen en al die tijd een goede verbinding met de wal een eer ste vereiste moest zijn, werd te be stemder plaatse vervolgens naarstig naar een goede ankerplaats gezocht, d.w.z. een ankerplaats van waaruit men ondanks de goed doorstaande "swell" de wal makkelijk kon bereiken. Zelfs bij zeer kalme zee, aldus de zeemans gids, staat hier nog een stevige bran ding. We slaagden daarin. Onze "pin" kwam juist vóór een onderbreking in de branding in de grond. Het is één van de vier openingen in het kustrif, waar door men de wal zelfs bij hoge zee met een sloep kan naderen. Volgens de vissers kan slechts ongeveer ge durende vijf dagen van elke maand op deze plaatsen niet geland worden; dit verschijnsel wordt door hen "Ajer Roesak" genoemd. De volgende fase was het opzoeken van het vanuit zee vastgestelde ge- telijke scheepvaart nu eenmaal ge schiktste punt in deze Zuid-Oostelijke uithoek van Java in verband met de plaatsing van de vuurtoren. Deze werkzaamheden werden uitge voerd door de Gezaghebber D. Lovius "sendiri". In die tijd, vóór de eerste wereldoorlog, was het bij de Chris telijke scheepvaart nu eenmaal ge bruikelijk, dat er aan boord van een schip slechts één persoon was, die alles kende en alles mocht doen en dat was de "ouwe". Zelfs de eerste werd als incapabel beschouwd om te navigeren of iets dergelijks. Doch werd de eerste op een gegeven ogen blik tot "ouwe" bevorderd, welaan dan werd hij door de maatschappij c.q. de dienst en een ieder aan boord, óók door hemzelf, direkt als"de almachtige" beschouwd. Dus het van uit zee vaststellen van het geschikte punt voor de bouw van de vuurtoren, het zoeken van een gunstige anker plaats, het waren allemaal werkzaam heden, die naar een ieders oordeel slechts de "ouwe" kon doen. Gezaghebber D. Lovius ging dan ook met een klein aantal, meestal vier, in landse bemanningsleden de wal op om het vanuit zee waargenomen ge schiktste punt op te zoeken. Makke lijker gezegd dan gedaan, althans met de toendertijd beschikbare middelen, want het strand ging al direkt over in een dicht oerwoud, dat sinds men senheugenis niet betreden was. Mach tige hoge bomen, waarvan vele met een lengte van ongeveer 80 meter. Hoe oud ze zijn, dat is voor een zee man nauwelijks vast te stellen, ook al omdat de Indische bomen geen jaar ringen hebben (er is geen zomer en winter). Bomen met grootse zuig- wortels. Tussen de bomen de onder groei van struiken, rotan, varens en 34

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 32