Een Indische familie in Den Haag, 1932 29 We debarkeerden van de Christiaan Huygens in Amsterdam, we namen de trein naar Den Haag waar mijn grootvader, de vader van mijn moeder, ons wachtte. Sinds 1908, toen mijn moeder trouwde en mijn vader volgde naar zijn garnizoen in Oost-Java, hadden ze elkaar niet gezien. Het weerzien tussen mijn moeder en die oude gebogen man die met beide handen uitgestrekt stond te wachten was zo dramatisch dat ik blij was dat mijn oud-tante mij naar de serre bracht waar ze me even achterliet. Beneden zag ik een typische stads-aohtertuin, lang en smal, naast me op een dressoir een grote fruitschaal op een voet; de schaal was beschilderd met blauwe druivetrossen en erop, als een spiegelbeeld, lag een tros echte blauwe druiven. Het was zo'n detail dat je bij blijft omdat het door een plotselinge emotie dieper in het geheugen wordt vastgedrukt. Ik zal die ouwerwetse fruitschaal met de blauwe druiven, echt en geschilderd, nooit vergeten. Nog maar een paar uur van de boot af reed ik plotseling met het dienst meisje op een ergens vandaan geto verde fiets door het Statenkwartier, waarschijnlijk weer op last van mijn oud-tante. De zon ging net onder en de bomen langs het fietspad hadden gele bladeren, het was midden sep tember. Het meisje vertelde vriende lijk wat over mijn nieuwe omgeving, ik zweeg in alle talen. Maar dat gouden zonlicht over gouden bomen en men sen met lange jassen op fietsen, dat leverde weer zo'n nooit vergeten beeld op. Op straat, meteen al een van de eer ste dagen, jouwde een jongen achter me "Pinda-chinees!"Het kwam des te harder aan omdat het zo plot seling was en zo totaal onbegrijpelijk. Waarom "pinda" en waarom "chinees?" Ik kon natuurlijk niet weten dat het in die jaren net een nieuwtje was dat Chinezen, óók uiterlijk verschillend van de meeste mensen in Holland, met pinda's langs de deur gingen. Dus een duidelijk Indisch kind, schutterig in Europese kleding die haarzelf raar en ongemakkelijk leken, was een pinda chinees. Mijn grootvader die al lang met pen sioen uit Indië vertrokken was maar tot voor kort in Menton gewoond had, had dus al die jaren een echte rijst tafel ontbeerd en hij snakte ernaar. Maar in de vroege dertiger jaren was het, zelfs in Den Haag, niet zo gemak kelijk om ingrediënten voor de rijst tafel te vinden. Mijn moeder, in het onbekende Hollandse leven net zo links en timide als ik, ging erop uit, vroeg hier en daar in winkels naar ingrediënten, maar het viel niet mee. In een kruidenierswinkel in de Frede- rik Hendriklaan zei een luide dikke man: "Nee mevrouw, dat hebbewe niet, dat goedje ruikt of de w.c.-deur open staatDie uitlating had ons voor goed van rijsttafel kunnen beroven (mijn moeder was er dagenlang kapot van) als kennissen haar niet van adres sen voorzien hadden. Ze gaf al gauw de voorkeur aan 'n bepaald adres, een kleine vriendelijke winkel op de hoek van de 2de Sweelinckstraat en de oude, toen nog met bomen overgroeide Stadhoudersgracht. Toen reed lijn 1 waarmee ik iedere dag naar school ging er vlak langs over de 2de Swee linckstraat. Vreemd kind dat ik was keek ik vaak vanu'it de tram het don kere grachtje langs, als een soort groet. Ook overdag behield het die stille, geheimzinnige atmosfeer, dro merig onder de bomen die er dicht overheen bogen. Waren het niet treur wilgen? De rijsttafels die mijn moeder opdien de, 'n gedioht waardig, waren voor mij geen bijzonderheid - at niet iedereen zo? Maar ik zie nog altijd het dank baar genieten van mijn grootvader. En zijn "rijsttafelbord", dat reliek uit een verdere tempo doeloe waar hij koppig aan vastgehouden had en dat ik toen al niet kende. Ik keek met grote ogen naar de koninklijke, om niet te zeggen keizerlijke, afmetingen van dat bord dat ruimte bood voor een voetbalveld van dampende witte rijst en bijbehoren waarvan hij telkens een hoekje begoot met sajor. Zouden er tegenwoordig nog zulke borden bestaan, de echte? Ze zouden nu een bedrag opleveren en een plaatsje waard zijn in het I.W.I. Het was in die jaren hoogtij voor spi ritistische séances in Den Haag. Elke week waren er openbare en particulie re séances geleid door mediums, de meesten eerlijk en toegewijd, maar de grote algemene belangstelling voor séances trok onvermijdelijk ook min dere figuren aan. Een ervan, met een mooie dubbele Franse naam, werd zelfs voor het gerecht gedaagd en be boet voor bedrog. Dat las ik in de krant die ik, eigenwijs en nieuwsgierig, elke morgen voor school doorkeek. Op een ochtend vroeg ik plotseling aan mijn moeder wat een "prostituée" was; die was volgens de krant ook beboet. Mijn moeder zei, hemel, dacht even na en zei toen: "Dat is een dame die met allerlei verschillende heren uitgaatDame heren I uitgaan Ik kwam er gauw genoeg achter wat een prostituée was, maar die ochtend, op weg naar de halte van lijn 1, vond ik het toch onbegrijpelijk dat je beboet kon worden voor zo'n onschuldig en leuk tijdverdrijf als uitgaan met aller lei verschillende heren. De séances hadden grote aantrekkings kracht op mijn moeder en op een avond bezocht ze er een, met een vriendin die haar man verloren had. Het liep uit op een tragedie, want de vrtendiin die in haar hart gehoopt had op contact met haar overleden man, werd onthaald op een minderwaardige en belachelijke vertoning: hevig geklop op meubels, grafstemmen die niets zeggende boodschappen gaven en als klap op de vuurpijl een rondzwevende fosforiserende trompet die achter haar rug "goedenavond" bromdeDe volgende dag kwam de vriendin na praten en het is me bijgebleven hoe ze, zenuwachtig lachend, de draak stak met de séance terwijl de tranen in haar ogen stonden. Eens in de week, op zondagmiddag, liep de suite bij ons vol met bezoek, mensen met verlof uit Indië en Indische Hagenaars waartussen de enkele le den van mijn vaders familie wat ver drukt leken. Couperus noemde dat in een van zijn boeken "het familie-tafe reel"; bij ons hadden die drukke visites iets van een ritueel, een soort audiën tie, met mijn grootvader als middel punt, zwijgzaam en waardig, maar vol interesse voor zijn bezoekers. Op die zondagmiddagen waren het In dische béleid en het rijk-overzee (lang vergeten uitdrukkingen) het middelpunt van de gesprekken. Daarbij bleek weer de ver-reikende invloed van de toen zo machtige Indische bladen, fel, partijdig soms, boeiend en kleurrijk. Nu nog kan ik de warmte voelen van die middagen, als kind-alleen tussen al die volwassenen en toch behorend in een geheel. Iedere keer dat ik in Den Haag ben kijk ik bij ons oude huis op naar de erker op de eerste verdieping waar ik urenlang zat te lezen en waar in mijn verbeelding de milde schimmen van die drie huisgenoten, mijn grootvader, mijn moeder en mijn oud-tante, vol genegenheid op mij neerzien. We hoeven onze herinneringen nooit te zoeken, ze vinden ons op de meest onverwachte ogenblikken - en dan treft ons dubbel hoe alles en alles veran derd is en wij erbij. Dat is ook weer goed, we kunnen nu eenmaal niet stil staan: een nogal huichelachtige op merking van iemand die graag stilstaat en omkijkt. Ik voer als excuus aan dat ik "bestek opmaak": waar sta ik pre cies, waar kom ik vandaan en waar ga ik heen? "Het verleden is als een vreemd land", zei iemand eens, "ze doen de dingen ènders daarginds." GREET GAUDREAU

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 29