O KAAD VAN STATE WIJST VERZOEK AF EN DE VOOKDEEEN VAN THUSWEKK VERPLAATSING EUROPESE BEGRAAFPLAATS TEMANGGUNG De verbazing bij het Comité Geschiedkundig Eerherstel Nederlands-lndië was groot, toen op 18 september jl. de uitspraak van de afdeling Rechtspraak van de Raad van State bekend werd in de A.R.O.B.-procedure, die door het comité tegen de minister van Onderwijs en Wetenschappen was aangespannen. Zoals bekend, had het comité aan de minister informatie gevraagd overde medelezers van dr. L. de Jong en informatie over de inhoud van hun commentaren op de hen voorgelegde concepten van deel 11 A. Tegen de afwijzende beschikking van de minister werd beroep aangetekend bij de Raad van State met verzoek de beschikking te schorsen en de minister te verplichten de informatie alsnog te verstrekken. De gronden voor dit beroep zijn uiteengezet in Moesson van 1 september jl. Op 18 september jl. deed de Raad van State uitspraak en wees het verzoek van het comité af op vier gronden, die alle zijn overgenomen uit het verweer dat namens de minister werd gevoerd. 1. Het bekend maken van de namen van medelezers zou een inbreuk zijn op hun persoonlijke levensfeer. 2. De contacten en correspondentie tussen dr. De Jong en de mede lezers spelen zich af buiten het Rijksinstituut voor Oorlogsdocu mentatie (R.I.O.D.) om en derhalve zijn alle betreffende documenten niet van bestuurlijke aard, zodat die niet opgevraagd kunnen worden. 3. Het bekendmaken van de namen van medelezers houdt het risico in dat deze medelezers niet meer mee willen werken aan toekomstige publikaties van dr. De Jong en dat zou het landsbelang schaden. 4. Het Comité Eerherstel heeft geen belang bij het kennen van de na men en de inhoud van de commen taren van de medelezers. En dat was dat. De informatie waarom het comité gevraagd heeft en die zij nodig heeft om het proces tegen de Staat over deel 11A, dat binnenkort in hoger beroep gaat dienen, nog beter te kunnen voeren, wordt niet gegeven. Voor de procesvoering is dit een tegenvaller, maar beslist geen desa streuze wending. Er blijven genoeg feiten en argumenten over om de juridische strijd met de Staat met kracht voort te zetten en eigenlijk geeft de afwijzing door de Raad van State het comité nieuwe "ammunitie". Immers, met de constatering dat dr, De Jong alle contacten en corresponden tie met betrekking tot de aan hem opgedragen geschiedschrijving privé vanuit zijn eigen huis onderhoudt en voert, blijft 'niets over van hetgeen door de Staat steeds is gesteld (en door de Haagse rechtbank is over genomen) en dat is dat de boeken van dr. De Jong kritisch worden getoetst en zorgvuldig worden begeleid al vorens die door de Staat worden uit gegeven. Want niets en niemand weet wat De Jong thuis allemaal doet en niets en niemand kan en mag hem daarover ook maar iets vragen. Er valt dan ook niets te controleren, maar wel geeft de minister van Onderwijs mach tiging om zijn boeken uit te geven. Omdat zich alles afspeelt in huize De Jong kan ook de minister niets toetsen en controleren, maar hij is daartoe wel verplicht en tot nu toe is door de Staat wel gesteld dat die controle en toet sing heeft plaatsgevonden. Nu de Staat deze gang van zaken zelf heeft toegelicht, zal zij voor de rest van het proces muurvast aan deze toelich ting zitten, maarwe kunnen ons voorstellen dat het over een tijdje weer heel anders blijkt te zijn. Dat alle stukken namelijk nu opeens bij De Jong thuis zijn en niet vatbaar om op te vragen, is aardig gevonden maar het is en blijft een duimendikke juri dische truc. Dat met dergelijke trucs gewerkt wordt om het Comité Eer herstel te bestrijden, is min en zegt heel veel over de manier waarop de machtige Staat denkt om te kunnen gaan met 60.000 Indische Nederlan ders, die naar eer en geweten zich beijveren voor eerlijke geschied schrijving. Deze minachting wordt ook bevestigd door het ontkennen van het belang dat het comité bij de ge vraagde informatie heeft en door het laten prevaleren van privé-belang van enkele medelezers boven dat van 60.000 mensen en hun eis. Het gelaveer van de Staat is duidelijk: steeds meer wordt getracht om de boeken van De Jong te ontdoen van de status van staatsgeschiedschrijving, waardoor het niet de Staat is die foute dingen schrijft, maar de auteur De Jong. Hierdoor maakt de Staat zich echter steeds meer ongeloofwaardig, maar omdat de Haagse rechtbank en de Raad van State klakkeloos over nemen wat de Staat naar voren brengt, zal het voor het Comité Eerherstel moeilijk worden om recht te krijgen. Maar daar staat tegenover dat het strijden om recht op zich recht op bestaan geeft, ook voor het Comité Eerherstel. RALPH BOEKHOLT Betreffende de ontruiming van de be graafplaats Temanggung, waarover in Moesson van 1 5 september jl. mede deling is gedaan, heeft het Ministerie van Buitenlandse zaken de volgende aanvullende informatie van de betrok ken autoriteiten ontvangen: Met het overbrengen van de graven naar de nieuwe begraafplaats "Sasono Laya" in de Desa Gundulan, Kacama- tan Kaloran (Kabupaten Temanggung) is op 1 augustus jl. een aanvang gemaakt. Verdere gelegenheid daar toe bestaat thans nog tot 31 oktober 1986, zodat eventuele belangheb bende nabestaanden in Nederland helaas niet veel tijd rest om de nodige maatregelen te treffen. De totale kosten voor het overbrengen van een graf bedragen Rp. 85.000,—. Het regionaal bestuur geeft een tege moetkoming van Rp. 10.000,—aan na bestaanden. Zij die het bedrag geheel zelf kunnen dragen kunnen deze tege moetkoming (doen) aanwenden voor de inrichting van het nieuwe graven- complex. Belanghebbende nabestaanden wor- en geadviseerd zo spoedig mogelijk rechtstreeks contact op te nemen met de beheerder van het kerkhof "Sasono Laya", Jalan Sri Suwarno, Temang gung, Indonesia. Naschrift: Het is niet de eerste keer dat het Ministerie van Buitenlandse zaken - en via dat departement de betrokken na bestaanden - veel te laat op de hoogte wordt gebracht van de ontruimingen van Europese begraafplaatsen. Dat de gevolgen daarvan voor nabestaanden zeer pijnlijk kunnen zijn, is duidelijk. Wederom een uitdrukkelijk verzoek van Nederland aan de Indonesische autoriteiten om informatie in een veel vroeger stadium is dan ook gewenst. Los van het bovenstaande is ook dui delijk dat in de niet al te verre toe komst steeds minder graven zullen getuigen van de Nederlandse aanwe zigheid in Indië, omdat berichten van ontruiming de nabestaanden met of te laat bereiken èn - laten we eerlijk zijn - omdat nabestaanden onverschillig worden ten aanzien van het al dan niet blijven bestaan van een graf. Het graf van opa in Kediri zegt menig kleinkind erg weinig. Niettemin moeten wij blijven beseffen dat een Nederlands graf in Indonesië behalve een getui genis van ons leven daar óók een te eerbiedigen laatste rustplaats is van dierbaren en landgenoten. Redactie 3

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 3