Woelige tijden in de Archipel-1950
door F. Kaptijn
Nadat ik op 9 december 1949 het diploma 3e Stuurman Grote Handelsvaart had
behaald, monsterde ik 21 december aan als 4e stuurman op de gloednieuwe
"Silindoeng" van de KPM. Het schip lag in Rotterdam en 22 december 1949
vertrokken wij naar Batavia en kwamen daar op 2 februari 1950 aan.
Ik was hier anderhalf jaar tevoren het laatst geweest, als matroos onder de gage
en met goede hoop om eens alsnog stuurman te worden. Uiteindelijk was het
allemaal nog meegevallen, ja achteraf bekeken! Maar niet terwijl ik avondenlang
op mijn zolderkamertje in bittere koude formules in het weerbarstige hoofd zat te
stampen en de snijdende wind op de fiets trotseerde om bij Bram in
Bloemendaal onder het genot van een vers gezet bakje thee, te worden
doorgezaagd of hem doorzaagde. Het was hier nu al een beetje anders dan
vroeger.
We hoorden dat een stuurman, die altijd een grote bek tegen zijn mensen had
opgezet, achterna was gezeten en overboord was gesprongen, gelukkig het
water in en daar, hangend aan het roer, door koelies van de wal met stenen was
bekogeld! Aan de houding van het werkvolk dat aan boord kwam, vroeger
'koelies' genaamd, thans bootwerkers of 'boeroeh' (nog beter was 'buruh') was
ook te merken dat "Merdeka" onder andere betekende dat ze geen rekening
(meer) hoefden te houden met de gangbare beleefdheidsvormen. Nu moet
gezegd worden dat deze door ons voordien tegenover hen ook niet altijd in acht
werden genomen
Nadat de Indonesisische onafhanke
lijkheid een feit was geworden, be
gon intern in de jonge republiek een
scheuring te ontstaan. De Molukse
bevolkingsgroep, in het bijzonder op
de eilanden Ambon en Ceram wilde
een eigen republiek, de R. M. S. Ook
in die dagen hebben Nederlanders
een rol gespeeld, niet meer in de
hoofdrol, maar meer als figuranten.
Felix Kaptijn, een Malangse jongen
uit Oro Oro Dowo heeft zijn ervarin
gen op papier gezet Na de oorlog
met een aantal jaren studie-achter
stand, zoals zoveel van zijn generatie
genoten, studeerde hij af aan de
Zeevaartschool en kwam als jong
stuurman midden in de revolutie te
recht, nu als buitenlander.
De verandering van de bevolkings
groepen onderling, de Menadonezen
t. o. v. de Ambonezen, die in onze tijd
zeer loyale medewerkers waren, is
triest en droevig. Maar ook dit over
leefde hij en hij ziet nu als gepensio
neerd gezagvoerder terug op een
avontuurlijke en chaotische jeugd,
een koude en schamele studietijd op
een zolderkamer in Holland, maar als
vele jongens en meisjes van zijn
generatie is hij er gekomen, door
gewoon door te zetten. "We shall
overcome!"
Theo Kappers
Het m.s. "Van Riebeeck" van de K.P.M.
Omstreeks eind maart '50 maakte ik
als 4e stuurman op het ms "Van Rie
beeck" mijn eerste reis naar Ambon en|
verder Oostwaarts nog, naar Sorong
op Nieuw-Guinea.
We hadden op deze reis enkele hon
derden emigranten van Java aan boord.
Bijna allemaal Indische mensen die
het nieuwe bewind niet konden ver
kroppen. De meesten waren in Soera-
baia aan boord gekomen. De droevige
taferelen die zich daarbij afspeelden,
herinnerden aan de oorlog
Bundeltjes en pakjes, oud meubilair,
de bekende 'Kesilir', matras. Enkelen
kwamen met een auto, anderen had
den een motor, velen een fiets. Hun
bagage werd door de bootwerkers
alles behalve zorgvuldig behandeld.
Een al wat oudere vrouw stond metl
tranen in de ogen naast wat huisraad.'
Een omgekeerde tafel waartussen de
poten de kleinere pakken en dozen
met potten en pannen lagen. Het
geheel was onder luid gejoel van een
vrachtauto af gesmeten en werd in
woeste vaart over de vuile kade ge
sleurd tot onder de laadboom. In een
stalen lading-net gekieperd en ruw
omhoog gehesen. Ondersteund door
een jongeman die beschermend zijn
arm rond haar schouders had gelegd,
liep ze naar de valreep, een hagelwitte
zakdoek voor de ogen.
Haar zoon, die bleek het te zijn, wierp
nog éénmaal een woeste blik op het
tafereel en beet zich tot bloedens toe
op de lip toen onder luid gekrijs en
hoongelach enkele pannen uit het net
vielen. Deze werden tot groot vermaak
van de bende op de kade door de altijd
aanwezige komedianten als hoofd
deksel en als voetbal gebruikt en daar
na met een grote boog op het schip
gegooid. Andere schooiers schopten
losse artikelen her en der zonder enig
bewust gevoel, domweg omdat nie
mand er iets van zei.
Ja, toch wel. Een kleine donkere man
in een KNIL-uniformbroek en soldaten
laarzen aan, maakte bezwaar tegen de
behandeling van zijn schamel bezit.
Terwijl de orde-bewaarders, nu Mo-
brig geheten, onbewogen toe stonden
te kijken, sloeg een koelie de kleine
man in het gezicht maar lag op het
zelfde moment bloedend op de grond,
geveld door de bliksemsnelle harde
vuisten. Hierop sprongen van alle kan
ten op een rel beluste kerels de kleine
man in zijn nek. Bloed begon te vloei
en toen bootwerkers met hun haken
uithaalden. De kleine man vocht ver
beten door. Ik zag dit gebeuren en
vloekend van woede draaide ik me van
de railing om hulp te zoeken in het
scheepskantoor waar ik de 1e en 2e
stuurman wist.
Meteen stond ik tegenover een groep
treiterend lachende kerels die me de
weg versperden. Wat was dat, waarom
had ik g.v.d. gezegd"apa hotper-
domma, hè?", vroeg één van hen, de
handen uitdagend in de zij. Ik zag het
angstige gezicht van één van onze
Menadonese ladingklerken. 'Niet
doen, djangan!", riep hij nog terwijl ik
de klap gaf die in het vaderland altijd
een daalder waard is geweest, midden
in het uitdagende gezicht. "Ha,
ketjap," dacht ik vergenoegd terwijl
het bloed uit 's mans neus spoot.
Meteen daarop werd ik bedolven on
der vijandige lichamen, handen en
voeten en benen schopten me waar ze
me maar raken konden. Ik hoorde nog
snerpend een bootmansfluitje gaan en
voelde dat ik een trap van achteren
kreeg pal in 't kruis. Dat deed zeer.
Beschermend ging mijn hand omlaag
en iemand schopte mij met al zijn
kracht in het gezicht. Versuft zocht ik
naar een uitweg tussen de bruine
ledematen. Gelukkig, een paar witte
10