Teh iacewkhïems a*» aumm ais Lezen als Therapie ONTHULLING GEDENKSTEEN VOOR OP ZEE OMGEKOMEN OORLOGSSLACHTOFFERS ONDERDAAN VAN MET KWHKMK DEft NEDERLANDEN El H ZEEHAKSSRAF VONOtN M HET YEfttl OOSTEN DEC.'41 - .AM 45 STICHTiC HEftKMCRK Junto Naru-Sumatra. <8 3.(986 Omlijst met passend eerbetoon en in aanwezigheid van o. m. provinciale burgerlijke en militaire autoriteiten, is op vrijdag 26 september jl. in de kapel van het Ereveld te Loenen een gedenk steen onthuld ter nagedachtenis aan allen, die als onderdaan van het Ko ninkrijk der Nederlanden een zeemans graf vonden in het Verre Oosten gedu rende de periode december 1941 - augustus 1 945. De plaatsing van deze gedenksteen is een door de Oorlogsgravenstichting gesteund initiatief geweest van de Stichting Herdenking Junyo Maru. De onthulling vond plaats door mw. J. Jarman en mw. Th. Lemmens, nabe staanden van militairen die een zee mansgraf vonden. Lt. Kol. b. d. J. C. Corver, vice-voorzit- ter van de Stichting Nederlandse Ere schulden, wees in zijn toespraak o. m. op de betekenis van de gedenksteen. Hij zei o. m. het volgende: "Wat de zeemansgraven zelve betreft, deze zijn voor het oog onzichtbaar, want niets verraadt de plaatsen ervan. Zij kunnen geografisch wel bekend zijn, doch ter plaatse aangekomen, blijven zij niettemin onzichtbaar, want de wateren hebben zich voorgoed boven hen gesloten. Door de in deze kapel te onthullen gedenksteen zullen de gezamenlijke zeemansgraven van onze landgenoten in zekere zin als het ware zichtbaar worden gemaakt en daardoor juist voor hun nabestaanden van niet te onderschatten betekenis zijn." De mens heeft wortels in zijn verleden en als dat deel van het wortelstelsel dat vastzit in de historie van de tweede wereldoorlog niet is afgestorven en door nieuwe vervan gen, dan blijven levenssappen uit dat deel, hoe onaange naam ook, naar boven komen. Dat onaangename is door velen op papier gezet, noem het doel voor het gemak maar therapeutisch. Een feit is dat zelfs daar waar, na het aanhoren van verhalen over verzet en ellende gedurende de Duitse bezetting, de vraag volgde: "En waar heeft U gezeten gedurende de oorlog?", de bereidheid tot luisteren naar ons verhaal al na enkele zinnen werd teruggenomen met een: "Oh, ik hoor het al, U heeft ook veel megemaakt." Je denkt dan "soedah, laat maar" en je houdt je mond. Toch is jarenlang in alle toonaarden geklaagd over hetfeit dat het Nederlandse volk niets afwist van onze oorlogservaringen in Indië. De bandjir die ontstaan is toen uitgevers economische mogelijkheden zagen in de publicatie van die ervaringen mag nu niet resulteren in een afwijzing en een verwijzen naar boeken van begenadigde auteurs. De Indische oorlogs verhalen zijn niet voor ons in boekvorm verschenen, maar voor hen die ze niet kennen. En mocht de bandjir onver hoopt toch niets uithalen: soedah-lah, we hebben elkaar nog voor zolang het duurt enwij hebben Tjalie en Rob en Maria en Hélène en Alberts Maar ik wil meer. Ik wil meer dan, laten we voor het gemak zeggen, de zwijmeling van de nostalgie. Ik wil weten waarom alleen de rijsttafel een werkelijk succesvol over blijfsel is van "eeuwen verbondenheid" en waarom Indië ondanks de koosnaampjes als Gordel van Smaragd, Insu- linde. Holland Overzee, Groter Nederland, Indische Provin-, cie, toch een ver en vreemd land is gebleven. Ik las links en rechts, voor-oorlogse aardrijkskunde en geschiedenisboeken; de brieven van Opheffer en de brieven van een Zwervelinge; de indrukken van een Totok en de pen in gal gedoopt; daar werd wat groots verricht en Indonesische overpeinzingen; Colijn, Stokvis en Kielstra; en ik las: "Begin bij Atjeh, volg den vulkanen-gordel over Sumatra, Java, Molukken, Celebes; eindig bij de noorde lijkste punt van de Sangier-eilanden; overal hetzelfde verschijnsel: degeneratie, ontbinding van den zuiver euro- peeschen aard". En in een ander boek: "Afgeleefde bomen storten neer, vegeteren een tijdlang nog ziekelijk voort op een deel van hun wortelstelsel en sterven dan af. Als een hoge vloed hun stammen niet opruimt, blijven ze liggen, gebleekt door zon en zout, een symbool van 't Indische leven, dat gebruikt, verwerpt en in vergetelheid laat ondergaan." Weer een ander boek: "Overal zijn kerken en moskeeën. Ze mogen er van buiten mooi uitzien, van binnen gaat weinig zedelijken invloed uit. Men leeft in het heidensche land meer realistisch. Sociale dwang of vrome huichelarij zijn hier volkomen onbekend. De mensch doet wat hem goeddunkt. Men heeft er inderdaad genoeg aan zichzelf en de natuur." Bij dit lezen over Indië ga ik voorbij aan de vraag of ik bezig ben met literatuur of lectuur, goed of slecht; waarde bepalingen die ik graag aan deskundigen overlaat. Boeken over Indië lees ik om de informatie te toetsen aan wat ik weet over mijn land van herkomst. Daaruit ontstaat al dan niet de behoefte om tot een gedachtenwisseling te komen, maar de schrijver is het boek, zijn taal is teken, en mijn behoefte aan dialogeren doet mij schrijven. Dit ongeselecteerd accepteren van leesstof doet denken aan stamppot en mijn reactie daarop aan sambal. Voor mij de enige manier om van het oer-hollandse gerecht te genieten. Voor diegenen die denken dat deze bekentenis een afkeuring inhoud van de vaderlandse keuken, wil ik wijzen op de eetgewoonten in het andere vaderland. Het andere Vaderlanden dan lees ik Tjalie en Maria en Alberts..en ik geniet nog meer dan toen ik ze voor het laatst las. RENÉ Mw. Th. Lemmens en W. F. van Wamel (secretaris Stichting Junyo Maru) bij de pas ont- hulde gedenksteen. (Foto's: Th. Janssen) 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 4