Happy End in de Oosthoek (I)
Door Harryet Marsman
Het speelde zich af in een klein stadje op Java. Wij leefden in een conservatief
tijdperk en de wetten die papa zijn jonge dochters voorschreef logen er niet om.
Die waren strenger dan de normaal geldende. Misschien was hij ongerust dat
tijdens zijn langdurige reizen, hij was adviseur bij een grote houtmaatschappij,
mama moeilijkheden zou ondervinden bij de opvoeding van vier opgroeiende
meisjes. Hij droeg het hart hoog, was nooit bars of boos. Maar ook nooit zou hij
vergeten zijn drie grote meisjes, voor hij aan een reis begon, op het hart te
drukken zich als welopgevoede jongedames te gedragen. Opdat er nooit over
hen gepraat zou kunnen worden.
Harryet Marsman heeft het de laatste
tijd erg druk gehad met haar verhuizing
naar een andere stulp (even gezellig en
comfortabel als haar vorige woning),
daarom hoorden en lazen we niets van
haar. De lezers hebben haar gemist en
zij hen ook.
Met de winter in aantocht, heeft ze zich
binnenshuis genesteld met schrijf
machine, aantekeningen en herinnerin
gen en is weer begonnen te schrijven.
Over kruiden, recepten, maar ook haar
"dongengans". Gebeurtenissen uit haar
eigen leven, die zullen we hopelijk vol
gend jaar kunnen uitgeven. Met haar 82
jaar is er heel wat om op terug te zien.
Hier volgt het eerste deel van een
verhaal dat we als mini-feuilleton plaat
sen als eerste kennismaking met de
bundel die staks zal verschijnen.
"Kies je omgang zorgvuldig, er is veel
slechtheid in de wereld, laat je niet in
met jan en alleman. Nooit te amicaal
zijn met jongelui, ingetogenheid kan
een meisje alleen maar sieren. Je
goeie naam ligt zó op straat, wees er
zuinig op."
Amen... Zelfs ik kende zijn geboden
van buiten, hoewel ik eigenlijk nog
niet meetelde. Met mijn vijftien jaren
was ik bij mijn drie zusters zo ver
achtergebleven, dat ik doorging voor
twaalf, hooguit dertien. Wat voor Tine
en Greet aanleiding was mij op een
onuitstaanbare manier te betuttelen.
Lily was de oudste van ons vieren; en
ook de liefste. En ik de moeilijke. Zo
had mama zich tenminste meermalen
bij haar nicht Sophie over mij beklaagd.
Altijd haar kop in de wind, eigenzin
nig en klaar met een antwoord. En
tegen mij: "Jij je moet niet altijd
zo n grote mond hebben tegen je grote
zusters... dat hoort niet."
"Ach wat ma, flauwekul..." En dat was
natuurlijk erg ongepast.
Op mijn veertiende jaar beëindigde ik
de schooltijd met het Klein-ambte-
naarsexamen. Kleine stadjes in het
binnenland boden geen gelegenheid
tot verdere studies. Maar op dat
diploma zou ik met een beetje geluk,
een baantje kunnen krijgen bij het
Gouvernement. Ik moest er wel zes
tien voor zijn. Dus solliciteerde ik op
de dag dat ik zestien werd. Ik kreeg
een aardige job op het kantoor van de
assistent resident, het Hoofd van Plaat
selijk Bestuur. Eerst op proef, kenne
lijk vond de A. R. me toch nog een
beetje te kinderlijk, maar ik deed het
goed en kwam na enige maanden in
vaste dienst. Prettig werk van acht tot
twee, zoals op bijna alle gouverne
mentskantoren. Met veel vrije tijd voor
andere prettige dingen. En voor lessen
in muziek, dans, een beetje talen. Wat
bij de opvoeding hoorde.
Ik geloof dat mijn zusters zich voor
beeldig gedroegen. Ik ging veel te
vrijmoedig met mijn vrienden om vond
mama. En Lily vergoelijkte: "Ach ma, 't
is nog zo n kind en het zijn allemaal
zulke goeie vrienden..."
"Ja, maar papa..."
En ik was bijna achttien toen zich in
ons gezin allerlei veranderingen gin
gen voordoen. Lily had zich met een
planter verloofd en zou zeer binnen
kort trouwen. De twee andere meisjes
hadden zich voor een mooie promotie
naar de grote stad laten overplaatsen
en waren verhuisd. En papa was het
zwerven eindelijk moe. Hij verheugde
zich erop het huis op Meneng weer te
betrekken, om zich aan al zijn hobby's
te wijden. Schilderen, muziek, allerlei
verzamelingen, hij wilde orchideëen
kweken en nog veel meer. Meneng
was het eigen bezit, een kleine klapper
onderneming aan straat Bali.
"Jammer hè Yetske van je aardige
baan, want die zul je op moeten geven.
Meneng ligt te ver uit de stad." Daar
had je het al, papa en zijn conventies.
Het zou een harde dobber zijn daar
tegen op te boksen. "Waarom zeg je
niks? Vind je het niet prettig weer op
Meneng te gaan wonen?"
Ik hield van Meneng waar ik een fijne
kleine-meisjestijd had gehad. Maar op
mijn achttiende was het natuurlijk an
ders en dat zei ik dan ook. "Waarom
zou ik hier niet een kamer kunnen
huren en blijven werken?" "Wat zeg je
me daar. Zo n kleine prul bij je ouders
vandaan". Op zijn vertederende ma
nier. (De zusters beweerden dat ik zijn
lievelingetje was.)
"Pappa, ik zal achttien zijn als het zo
ver is en in staat op eigen benen te
staan."
"Wel wel, die korte beentjes" spotte
hij goedmoedig. "We zullen 's horen
wat mama er van denkt." Oh, mama
vindt het natuurlijk goed, ja ma?" Maar
daar vergiste ik me lelijk in.
'Zo'n pyeh (kuiken) die nog niet eens
vliegen kan. Tine en Greet zijn ten
minste al twintig geweest."
"Kom nou ma, die paar jaartjes maken
toch niks uit?"
"O neen? Voor jou niet, die zo vrij
omgaat met je vrienden? Je zou een
voorbeeld moeten nemen aan je zus
ters."
"Ach..."
"Nou ja," beloofde papa, we zullen er
een nachtje op slapen."
Het werden vele nachtjes en de van
Dalens, goede kennissen die een
mooie kamer voor me hadden, deden
ook veel goede woordjes voor me. Ik
zou niet alleen zijn, een van de onder
wijzeressen bewoonde het paviljoen
en dat gaf misschien de doorslag,
want ik kreeg de zo zeer begeerde
toestemming.
Lily trouwde, mijn ouders verhuisden
en ik trok in mijn aardige kamer bij
tante Stiene en zette mijn vrolijke
leventje in de stad voort. De zondagen
bracht ik op Meneng door en ook voor
de vrienden werd het de zoete inval.
Wij zwommen, zeilden en visten in
straat Bali. Veel weekends bracht ik
ook bij Lily en Ab door op hun onder
neming. Als zij 's zaterdags kwamen
dansen in de soos, reed ik na afloop
graag met hen mee naar "boven"
(aanduiding voor de bergen). En ik
maakte kennis met het leven op een
onderneming. Genoot van het heer
lijke klimaat, het slapen onder een
echte wollen deken en van de gemoe
delijke sfeer onder planters.
En hoe gezellig het leven in de stad
ook was, meer en meer ging mijn hart
uit naar dat totaal andere. Zo zeer dat
ik begon te hopen dat ooit een onder
neming ook voor mij zou zijn wegge
legd. Voor mij ook een planter in zo'n
vriendelijk huis op een zonnige helling.
In een tuin vol geuren en kleuren voor
bijen en vlinders. En in de verte het
ruisen van een waterval...
Dromen en fantasie... mijn planter liet
op zich wachten...
En ik had al meer dan anderhalf jaar
gewacht, toen Jaap in onze straat
kwam wonen. Een nieuwe op een van
de handelskantoren.
Jaap werd in de vriendenkring prettig
ontvangen. Hij was ook een prettig
mens. Hij tenniste goed, danste heer
lijk. Wij raakten goed bevriend, fiets
ten iedere morgen samen naar kantoor
en als we hadden getennist ook samen
naar huis. En al gauw vonden de
mensen die zich zo graag bemoeiden
6