Woelige tijden in de Archipel-I 950 (slot) door F. Kaptijn De "Merak" was een stoomschip van zo n 2100 BRT. Klein voor onze huidige begrippen, ook niet groot voor die tijd. Het schip was gebouwd voor de snelle verbinding aansluitend op de spoorweg die op Java in Merak eindigde en op Sumatra in Oosthaven (tegenwoordig Pandjang) weer verder ging naar Palem- bang. De eerste jaren van haar bestaan voer ze dan ook echt als een veer-boot door Straat Soenda heen en weer, beladen met passagiers en bagage. Het schip was in die jaren een blinkend wit jacht. Het bouwjaar was meen ik 1 928 en ook voor die tijd werd het als een luxueus vaartuig beschouwd. De passagiers waren verdeeld in vier klassen waarvan 52 in de eerste, ruim 1 00 in de tweede, nog een paar dozijn in de derde en zo'n 700 vierde-klasse passagiers die op hun eigen matjes aan dek sliepen. Zowel de eerste als de tweede klasse hadden een salon die met houtsnijwerk was versierd en een piano rijk was. De voortstuwing geschiedde door een z.g. Lentz-kleppenmachine ook wel stoommotor genoemd en het hulp- bedrijf bestond uit een Deutz-hulp- motor en daardoor geruisloze, elec- trisch gedreven kranen en lieren. De "Merak" haalde met gemak 1 2 mijl per uur en het was nog steeds een schip om trots op te zijn. Dat waren we ook, al was de witte huid uit zuinigheid nu zwart geschilderd. We onderhielden nu de zogenaamde Kleine Sneldienst, tussen Priok en Soerabaia en dus een goede "thuisboot" voor de officieren die in Djakarta en Soerabaia woonden. Voor mij was er niet zo veel lol aan. Ik kon wel eens de wal op in Soerabaia wanneer de 2e stuurman de wacht had, maar in Priok liep ik altijd de wacht. We hadden maar drie stuurlieden en wel een hele goede leerling die echter geen wacht mocht lopen. De 1e woonde in Soerabaia en de 2e in Djakarta en de 1e stuurman liep geen wacht, zodoende. Het schip zat altijd vol met passagiers. En altijd waren we na vertrek uit Soerabaia om een uur of zeven, tegen het avondmaal, buitengaats om de loods af te geven. Dan rolden en slingerden we daar in de grondzee als ze de Oostmoesson doorstond en veel van de passagiers werden zeeziek. De hofmeester knikte goedkeurend, het scheelde hem wel honderd kilo rijst, twintig kilo aardappels en veel vlees en groente, hij rekende er gewoon op! Het was een drukke dienst. Maandag weg uit Priok, woensdag al vroeg in Soerabaia, donderdag weer weg, zater dagochtend terug in Priok met af en toe een gewijzigd schema als er veel lading of veel regen was. Waarom het schip van de lijn af ging weet ik niet meer. ledereen had er oud op kunnen worden. Waarschijnlijk kon de Grote Sneldienst die tussen Belawan-Deli en Makassar voer het passagiers aanbod wel verwerken. In ieder geval ging de "Merak" van Soe rabaia naar Balikpapan en terug, vol- beladen met asfalt en teer in drums. Daar gingen onze schone ruimen en onze blankgeschuurde dekken. Want 10 hoewel de "Merak" een kolenstoker was en om de reis bunkerde, maakte de bemanning elke dag schoonschip. Na de asfalt-en-teerreis gingen we weer Noordwaarts. Makassar deze keer. Daar kwam de Ambonese kapi tein van de TNI, Tamaela aan boord om toezicht te houden op de spullen van het leger die we zouden vervoeren. Het was, merkwaardig genoeg, een enorme hoeveelheid bamboe en atap, gebruikte zinken platen, drums met dieselolie, wat rijst en textiel en 150 Ambonese soldaten als passagiers. Voor vertrek kwamen er nog eens vijftig gezinsleden van de soldaten de valreep op en nu hoorden we dat het reisdoel Ambon was. Hier was al eerder veel over te doen geweest toen de KPM, in naleving van het Groot-Archipel-Contract Indonesische troepen voor het wettig gezag moest vervoeren. In dit geval naar Ambon waar de RMS was uitgeroepen die door de Repoebliek Indonesia werd bestreden. Weigeren zou toen het einde van de KPM hebben betekend in plaats van zeven jaar later. Het zou ook veel ellende en tweespalt bespaard hebben aan al die jonge Hollandse officieren die nu wel moesten, of toch meegingen zodra ze troepen naar Ambon moesten varen. Een enkeling kon de moed opbrengen vierkant te weigeren en met ontslag te gaan. Tot nu toe had ik zo'n beslissing niet hoeven te nemen. Maar nu stapten TNI-troepen aan boord. Ambonnezen onder leiding van een Ambonese kapitein nog wel, met bestemming Ambon. Daar werd nog steeds gevochten! Tamaela leek mij een eerlijke kerel. Ik vroeg hem wat de bedoeling was. Hij keek mij een beetje afwerend aan, alsof ik hem had be schuldigd. "Ze hebben ons gelukkig nooit tegen Ambon ingezet. Wij zijn ex-KNIL, ja, wij willen als soldaten gewoon ons vaderland dienen." Hij schudde zijn hoofd. "Verdomd moeilijk soms, weet u!" Hij knarste met zijn sterke witte tanden, beantwoordde het keurige saluut dat een voorbijkomende ser geant hem bracht, model, en keek mij weer aan. "De "Merak" was het eerste schip dat na de vijandelijkheden weer naar Ambon ging met goederen voor de opbouwHij snoof verachtelijk en wees in het ruim. "Die bamboes daar, goed genoeg voor ons, maar desnoodsVerbeten keek hij mij aan en viel uit: "U doet ook neks, neks, wattemeer wij? Dan liever zo ons land helpen." Hij herstelde zich en vervolgde wat kalmer: "En dan, wij willen ook onze familie zien, weet u". Hij liep weg. Het was drie dagen varen naar Ambon. Onze eerste stuurman had het com mando gekregen omdat de kapitein er niets voor voelde om met troepen naar Ambon te gaan, zeker niet als reserve marine-officier, die zijn eigen vlag voer; de Nederlandse met een onklaar anker in het midden. Ik was derde stuurman gebleven. Het was een hel dere morgen toen we de baai van Ambon binnenvoeren. Er zijn niet veel mooiere toegangen van landomsloten baaien dan die van Ambon. Er zijn gewoon niet veel mooiere baaien dan die van Ambon en dan had de binnen- baai vroeger nog de beroemde zee- tuinen, prachtige koraalformaties die helaas stukgebombardeerd zijn in de oorlog. Aan de steiger lagen twee LST's waar van er een op vertrek lag. Deze grote landingsvaartuigen waren van de Amerikanen overgenomen en bij de Gouvernements Marine in gebruik. De staf bestond, net als bij ons, uit Neder landse officieren. Omdat de LST-2 beide ankers had verspeeld bij een ongelukkige ma noeuvre in de diepe baai, kon ze de steiger niet vrijmaken. Dat was ver velend voor ons, want wij moesten onze tweehonderd passagiers kwijt. In afwachting van de dingen die komen zouden, ankerden we zolang in de baai. Ik werd met de kapitein Tamaela in de motorboot naar de wal gestuurd om te proberen de LST van de steiger af te krijgen en de mensen te ontschepen, want we begonnen krap in ons zoet water te zitten. In het havenkantoor troffen we de Javaanse, militaire, havenmeester. Het gesprek tussen hem en Tamaela werd in het Hollands gevoerd, ik werd voorgesteld en Tamaela verdween, volgens zijn zeg gen om plaats voor zijn "jongens" te zoeken. Welgemoed begon ik mijn boodschap tegen de havenmeester ook in het Nederlands maar dat bleek een vergis sing. Hij verstond mij best maar ant woordde in sierlijk Bahasa Indonesia. Ik slikte eens en begon opnieuw in mijn beste landstaal wat natuurlijk meer een soort veredeld pasar-Maleis was.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 10