Happy end in de Oosthoek (III) door Harryet Marsman In het schemeruur musiceerden we samen, papa en ik. Hij speelde cello, ik begeleidde hem op de piano. We hielden van romantische muziek, hadden onze favoriten. De Serenade van Braga, Ca va tine van Raff, Meditation uit Thais en nog veel meer. Soms was het in huis zo benauwd, dat we buiten onder de sepatodea de koelte van de komende avond afwachtten. Boven onze hoofden ritselde het van vogels die zich een plekje zochten voor de nacht. In de stallen bonkten de koeien met hun poten tegen de houten vloer. Hetrooknaarhetvuurtjevandroge mest en klappervezels, daar door Boesoer aangelegd om de hele nacht te blijven smeulen en roken tegen vliegen en muskieten. En om de landelijkheid te accentueren, bracht een zoel windje over de sawah klanken naar ons toe van een verre angkloeng, een bamboe-xilofoonklieng-klieng-klieng-kloeng. Achteroverhangend in mijn stoel zocht ik de duisterende hemel af op de eerste ster. "Ik zie hemheel hoog en veren nog zó alleen," en ineens voelde ik me ook weer eenzaam en verlatenIk voelde het prikken achter mijn ogen en mama zei: "je ogen staan vanavond zo helder Waarop papa opmerkte: "De ogen zijn de spiegels van de ziel." Gelukkig kwamen Lily en Ab het erf oprijden. Ze brachten me altijd boeken en tijdschriften. "Ik heb nog wat voor je. Kijk 'seen brief van Jaap. Hij zat bij Stien waarwe even binnen liepen." Het was een groet, hij zou met een paar dagen naar Holland vertrekken voor een verlof van zes maanden. En zou de groeten doen aan Johanneke, "jammer dat ik geen enkele foto van je heb om thuis te laten zien. Zien we elkaar weer als ik terug ben? Kus op je kruin. Jaap." Hij was een fijne vriend. Ik was graag op het strand en op één van de laagste takken van de oude ficus had papa een vlondertje voor me getimmerd. Mijn oude vriend had honderden stormen getrotseerd, hui zenhoge golven hadden zich tegen zijn brede voet te pletter geworpen en zowat al het zand tussen zijn wortels weg gegraven. Moeizaam hielden de blote benen het machtige lichaam overeind. Meer en meer hadden de takken zich voorover moeten buigen, bij vloed raakten ze bijna het water. De bladeren bleven glanzen en vrolijk ritselen en kletteren op de wind. Op dat vloertje, verborgen tussen het groen, legde ik iedere middag als mama en papa hun dutje deden, een plaid neer en een kussen, om me er op neer te zetten met een boek of een handwerkje. De zeewind gaf koelte, het ruisen van de golven een onein dige rust aan mijn af en toe nog opstandig gemoed. Ik keek ver uit over het water met zijn onstuimige schuimkopjes. Djoekoengs - vlerkprauwen, scheerden als grote vlinders heen en weer, het snoer achter zich aanslepend, waaraan - verborgen in een bosje zachte reiger veertjes de vervaarlijke haak. De vis sers leverden ware gevechten met kolossale tongkols en tengiri's - tonij nen - die zich er in vast beten. Op dat unieke plekje, waar bij vloed de golven meer en meer zand weg groeven van de hoge wal, zou geen sterveling mij zoeken. Ook niet de vreemdeling die er op een middag ineens was op zijn zwarte paard. Hij stond op de wal op het eind van het pad dat naar het strand voerde. Mis schien zes meter bij me vandaan. Ik hoorde het paard briesen, keek ach terom over mijn schouder door het dichte groenwie was hij, die jonge man met zijn gebronsde kop? Als een prins uit een sprookje zo maar uit het niets tevoorschijn gekomen. Iemand uit de stad? Die kwam toch niet te paard? Achter ons lagen tegen de berghellingen een paar onder nemingen. Alleen planters konden er zo gezond uitzien door het werken in de buitenlucht. Hij tuurde naar links, naar rechts, waagde zich nog tot op de rand van de walHet paard werd schichtig door de golven zo dichtbij, begon te steigeren. Hij boog zich voorover om het dier geruststellend toe te spreken en klopjes te geven op de fijne hals. Ik maakte me zo klein mogelijk achter de brede stam, bleef gluren tussen de bladeren. Hij keek nog 's goed om zich heen, dan wendde hij langzaam de teugel en reed terug, dezelfde weg die hij gekomen moest zijn. "Heb je hem ontmoet?" informeerde papa, toen ik een uurtje later thuis kwam. "Die jongeman op een zwart paard? Ik heb hem wel gezien, maar hij mij niet. Ik zat in de boom. Wie was dat?" "Een nieuwe employé van Jan Nie- meyer. Hij mocht het paard lenen van zijn baas, om even kennis te maken, maar moest om vier uur weer op de fabriek zijn. Daarom is hij natuurlijk maar meteen terug gereden toen hij je niet vond." Ik was mensenschuw geworden in de zes maanden dat ik weer op Meneng was. Behalve voor Ab en Lily had ik me voor iedereen die kwam op mijn kamer terug getrokken. Het aan mijn ouders overlatend voor mijn gedrag een ver klaring te geven. Toch wist ik dat het alleen maar moeilijker werd om in de wereld terug te komen, hoe langer ik er mee wachtte. En ik verlangde toch zo naar het gezelschap van jonge men sen. Telkens moest ik ook weer den ken aan die gebronsde kop, die zoe kende ogen en aan die donkerblonde kuif met de wind er door heen. Diep in mijn hart verlangde ik dat hij terug zou komen En weken waren er over heen gegaan, toen Lily voorstelde met hen mee te gaan naar hun onderneming. Het was zulk gezellig priegelwerk om samen te doen, de baby-kleertjes. Ze verwacht te hun eerste kindje. "Goed, ik ga mee," besloot ik, "pak zo wel wat kleren in." We deden eerst nog een paar spelletjes mah'yong met mama en gebruikten daarna gezamen lijk het avondeten. En de maan stond vol aan de hoge hemel toen we de terugtocht naar Kali Bendo aanvaard den. De lucht was vol van geuren van Indische seringen en tuberozen. Ab sloeg de kap van zijn auto neer, dat we volop zouden genieten van de rit door het berglandschap. De weg voerde door het stadje, dat me na zes maan den weg geweest te zijn bijna on bekend voorkwam. In de bioscoop liep de eerste voorstelling af, mensen stroomden naar buiten, we moesten langzaam rijden en uit eettentjes langs de straat, sloegen kruidige geuren van de oosterse keuken ons tegemoet. Hier was dus mijn ellende begon nen We reden door de straat waar ik bij Stien had gewoond, mijn kameraan de voorkant was in duisternis gedom peld. Jaaps huis met zijn nieuwe be woners. Dan begon de weg langzaam te stijgen, de straatverlichting hield op. Het geronk van de motor over stemde alle nachtelijke geluiden. Het gesjirp van krekels, het gemekker van kikkertjes aan de waterkant. Een snel- stromende beek langs de weg ver deelde zijn water over de sawah's die terrras-gewijs tegen de hellingen ge vlijd lagen. Temidden van padi-velden droomden kamponghuisjes weg tus sen bamboestoelen en pisangbomen van welke de bladeren zich open vouwden als langgerekte ovalen waai ers van zilverpapier. De hele omtrek was overspoeld met zilverglans. We stopten even om de serene rust en vredigheid over ons heen te laten komen. Ikgeloof nietdaterin hetoude Indië iets was waar ik meer van hield dan van deze maannachten vol ge heimen. In de gezellige kamer kroop ik weg in een diepe stoel met een plaid over mijn benen. Het straalkacheltje stond aan, we dronken warme chocolade melk. En opnieuw onderging ik de bekoring van het leven in de bergen. Toen sprak Lily: "wordt het niet de (lees verder pagina 12) 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 14