Gado-Gado Ponderosa Dèndèngtjèlèng Een klas van de Europese Lagere School in Bandoeng omstreeks 1932. Meer is niet bekend, maar ongetwijfeld zullen enkelen zichzelf of anderen herkennen en geeft een onverwachte herkenning juist rond kersttijd niet een beetje extra vreugde? Deze foto is overigens van mw. Wies Portier uit Den Haag. Wie haar wil schrijven, kan dat doen via redactie Moesson. Onlangs zat ik in de trein met een bejaard Indisch echtpaar, dat net als ik, enige jaren in Semarang had ge woond. Vanzelfsprekend kwam het gesprek op bepaalde bijzondere figu ren uit de Semarangse samenleving, zoals de dame met de bijnaam Alap- Alap. En de naoorlogse Indischman, die verzot was op het dragen van uniformen, bij voorkeur die van admi raal of generaal. Hij was niet gek, maar deed wel vreemd. Hij verdiende o.a. de kost met de verkoop van zelfgemaakte dendeng tjèlèng. Dat verkopen deed hij niet in zijn mooie uniformen, maar toch wel op een heel bijzondere ma nier. Met luide stem schreeuwde hij al fietsend: "Dendeng"! om een paar tientallen meters verder, meestal als hij juist naast een passerende voet- ganger(ster) was, het woord "Tjeleng!" nog harder te blerren, zodat de gepas seerde zich halfdood schrok. Hoe die goede man precies heet, moet U maar aan een echte Semaranger vragen, want dat weet ik niet. Dubbelgebakke punkie, kè-je-lagge Op één van mijn slenterdagen door hartje Amsterdam, werd ik nabij de staatslieden buurt (het z.g. krakers centrum), staande gehouden door een punker van middelbare leeftijd, die in gezelschap was van twee vrij jeugdige vrouwelijke geestverwanten. De man was geheel kaal op een strook rood bruin geverfd haar na, dat helemaal tot achter liep. De man lachte tegen mij en vroeg: "Jij bent toch één van die Siamese convooibewakers uit Tjian- djoer eind 1946/begin 1947? Raad maar wie ik ben". Overrompeld door het openbaar ma ken van (gelukkig) een heel klein gedeelte van mijn "roemruchte helden daden" uit mijn ruim 8-jarige militaire dienstplicht, knikte ik slechts en pij nigde mijn gepensioneerde hersens met de vraag, wie toch deze malloot met zijn hanekop wel kon zijn. Toen één van de punkermeiden hem iets toefluisterde, schaterde de man het uit en juist die mekkerende harde lach verraadde hem. Ik gaf hem de hand en zei: "Wie vergeet Kambing ketawa lachende geit) uit Tjiran- djang nou! Hoe is het met jou, waar woon je en wat doe je voor de kost?" Hij keek me stom verbaasd aan. Deze man had (heeft) de gewoonte om alles, ja zelfs om niets, te lachen, vandaar die bijnaam. Oetaknja miring, zeiden sommige dorpsbewoners. We zijn nimmer achter zijn echte naam ge komen. Hij moest in 1 958 naar Neder land, maar kon er zijn draai niet vinden en leefde nu dankzij de Sociale Dienst. "Ach Pon", zei hij bij het afscheid, ik voel me senang in dit milieu, ben er geheel opgenomen en geloof me, elke dag kè-je-lagge!" Slamet djalan boeng, heb steeds mazzel kerel! Scheikunde Herfstvakantie: huisje vol met 5 lo gerende kleinkinderen in de leeftijd van 4 tot 14 jaar. Aan de ontbijttafel had de oudste het hoogste woord en vertelde over zijn scheikunde vorde ringen op school, waaraan de klei neren meer aandacht schonken dan aan het ontbijt. John vertelde o.a. dat NaC1 keukenzout was, water H20, opgebouwd uit de elementen zuurstof O en waterstof H. Toen hij nog verder wilde gaan, greep zijn moeder in en zei: 'John, nu is het genoeg, geen scheikunde aan het ontbijt". Mijn 7-jarige kleinzoon zei daarop: "Tante Freya, mijn mama houdt ook niet van scheikunde". "O ja Royke, hoe weet jij dat?" vroegen we. Royke: "Gisteren wou papa TV kijken, maar toen zei mama, dat ie nog even moest wachten, want er wordt overal nog ge-oo-haad". Heerlijk dat kinderparlementje. NONO PONDER

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 16