De Roemer Visscher Vereeniging Vrouwenemancipatie en 150.000 gulden (slot) WILT U ZATERDAG VAN 10.00-15.00 uur UITSLUITEND BELLEN 070-54 34 66 (toko f en boekhandel) Het is Telegraaf-redacteur en -columnist B. Lulofs geweest, die de kwestie van de Roemer Visscher Vereeniging verschillende malen in de openbaarheid heeft gebracht, waardoor de zaak ook in de Tweede Kamer warm werd gehouden. Ere wie ere toekomt. Toch heeft ook de macht van publikaties haar grenzen, vooral als je te maken hebt met politieke en ambtelijke molens. Die laatste malen overigens wel fijn, maar dat mag ook wel wanneer we bedenken datdemolensal ruim 24 jaar aan het malen zijn. Hoog tijd dus dat een werkelijk resultaat zichtbaar wordt. Dat vinden ook de Tweede Kamerleden E. Terpstra (WD) en H. Knol (PvdA), die op 4 september jl. de Minister van Buitenlandse Zaken wederom schriftelijk hebben gevraagd hoe de zaken er nu voorstonden en of hij bereid was eindelijk eens een definitieve oplossing te vinden. Maar we gaan eerst terug naar het begin: 1957. De ontwikkelingen in de Republiek Indonesië noodzaakten eind jaren '50 ook het hoofdbestuur van de Roemer Visscher Vereeniging (R.V.V.) tot het nemen van beslissingen betreffende de toekomst van de R.V.V. Wat aan de hand van de thans voorhanden zijnde schriftelijke stukken min of meer ge reconstrueerd kan worden, is dat het hoofdbestuur toen een 'tweesporen beleid'' heeft willen volgen, bestaande uit het aanwenden van het kapitaal van de R.V.V. voor de oprichting van een bejaardentehuis voor Indische gerepa- trieerden in Nederland èn het streven naar voortzetting van het R.V.V.-werk in Indonesië door het overgeven van rechten en plichten van het hoofd bestuur aan het plaatselijke Indone sische bestuur van de R.V.V.-Soera- baia. Waarom het hoofdbestuur voor dit beleid heeft gekozen, wordt hier verder niet behandeld, enerzijds omdat het om niet meer dan een theoretische reconstructie van schrij ver dezes gaat en anderzijds omdat het uiteindelijk gaat om de juridische feiten. Feit nummer één is dan dat na overleg met de Financieel Attaché van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Jakarta, door het hoofdbestuur van de R.V.V. op 22 januari 1958 een bedrag van f 1 50.000,—wordt overgemaakt naar deze attaché met de afgesproken bedoeling dat dit bedrag naar Neder land geleid zou worden voor de oprichting van een Indisch bejaarden tehuis. Op 9 juli 1959, en dat is feit nummer 2, worden tijdens een ver gadering van het hoofdbestuur en het plaatselijk bestuur Soerabaia de func ties van het hoofdbestuur over gedragen aan het plaatselijk bestuur. De hoofdbestuursleden repatriëren vervolgens en wenden zich begin laren 60 tot de Minister van Buiten landse zaken, met verzoek het in 1 958 overgemaakte bedrag aan hen uit te betalen. Toen begonnen de problemen, want de minister vroeg - vrij vertaald - "wie zijn jullie dan?" Feit nummer 3 was hiermee aangesneden, want iets kun nen vorderen kan alleen wanneer je kunt aantonen daarop ook recht te hebben. Het antwoord op deze vraag was snel gegeven, maar ook even snel als niet voldoende geaccepteerd. Overigens bleek toen ook dat de 1 50.000 gulden eerst niet terug waren te vinden in de boeken van De Staat, maar die slordigheid laten we verder rusten. Jaren verstreken verder en het was in oktober 1969 dat de hoofdbestuurs leden "in beroep" gingen bij de Com missie voor de Verzoekschriften van de Tweede Kamer om het geld van de Minister los te krijgen. Zeven jaren later, op 17 juni 1976, komt deze commissie tot de vaststelling dat de R.V.V. bij haar aan het verkeerde adres is en dat het de burgerlijke rechter is die uitspraak behoort te doen. Ge durende die zeven jaren heeft de commissie niet helemaal stil gezeten, maar een uiteindelijk voor de R.V.V. positief advies kon niet worden ge geven omdat ondertussen een tweede partij recht deed gelden op de ander halve ton, te weten de Yayasan Wanita Karya te Surabaya die stelde de rechts- opvolgster te zijn van de Roemer Visscher Vereeniging en derhalve rechthebbende van het geld. "Safety first" geldt ook voor Buitenlandse Zaken en die stort op 22 juli 1 977 het bedrag in de Consignatiekas, zeg maar de veilige staatsbewaarplaats van gel den waarvan de rechthebbenden on zeker zijn. Noch de R.V.V. noch Wanita Karaya stappen naar de rech ter, maar wel doet de R.V.V. pogingen de zaak op te lossen, met name door de minister voor te stellen het bedrag beschikbaarte stellen aan de Stichting HALIN. Toen werd het juli 1982: mevrouw J. te Den Haag deponeert een klacht bij de Nationale Ombuds man over het niet afronden door de Minister van Buitenlandse zaken van het door hem in 1979 toegezegde onderzoek naar de mogelijkheid om het kapitaal van de R.V.V. te besteden overeenkomstig de statuten van die vereniging. November 1 985 doet de Ombudsman uitspraak en zegt dat de Minister zich onbehoorlijk heeft gedragen omdat hij niet met een concrete oplossing voor de impasse is gekomen. December 1 985 zegt de R.V.V. aan de minister - vrij vertaald - "Wij hoeven dat geld niet meer, maar geef het dan wel aan de HALIN opdat die het zinvol kan besteden in Indonesië. En twee maan den geleden tenslotte vroeg de Tweede Kamer dus hoe het er voor stond. Dat was dan het financiële verhaal van de R.V.V. en dan nog maar in het kort, want er zijn nog taloze feiten en feitjes die deze kwestie voor de liefhebbers een ware kluif maken. Maar hoofdzaak is en blijft dat de Staat 1 50.000 gulden (exclusief rente) onder zich heeft die niet van haar zijn. Verder dat er 2 partijen zijn die rechten doen gelden. Ook zijn er nog steeds duizenden Indische Nederlanders in Indonesië aan wie het geld goed besteed kan worden. En daar is de principiële vraag wie de echte rechthebbende is. Tot nu toe is deze laatste vraag voor de minister het belangrijkste geweest. Helemaal onbegrijpelijk is dat niet, maar hij heeft te lang gewacht totdat het antwoord in zijn schoot zou worden geworpen. Toen geen ant woord maar een oplossing werd aan gedragen, was hij al versteend genoeg geworden om niet aan te voelen dat de 1 50.000 gulden indertijd met een be paald doel waren verkregen, namelijk voor het vooruit helpen van mensen, met name Indische vrouwen en meis jes. De Roemer Visscher Vereeniging be staat niet meer, noch in Nederland noch in Indonesië. Daarom zal nooit een antwoord komen op de vraag: "Wie is de rechthebbendeHet enige wat bestaat zijn de aanspraken en de enige echte aanspraken komen toe aan hen, voor wie het geld indertijd bijeen is gebracht: Indische vrouwen en meisjes die zich een zelfstandig bestaan trachten te veroveren. Zulke vrouwen en meisjes zijn in grote ge tale te vinden in Indonesië. Zij echter weten niets van deze geiden-kwestie af. "Wat niet weet wat niet deert", zou je kunnen zeggen. Daartegenover staat dat wie veel weet, zoals de minister, veel zal hebben te verant woorden. R.B. lyiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimimiiimiiiiiimimiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiimiiiiiiiiiii I Het kantoor op de Prins Mauritslaan 36 is 's zaterdags GESLOTEN. 1 Telefoontjes op 54 55 00 en 54 55 01 WORDEN NIETOPGENOMEN! 1 HHIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllltllllltlllttllllllllllllllltlllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIlflIllllllllllllllllllllltllltllllllllllllllllltltllllllllllirilllllllllllllllllllllllllllllllllUltlHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIlïi 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 4