Stien bikkelt niet meer
Malang 1932
Ze zit er weer hoor waarschuwde mijn moeder, haar hoofd om de slaapkamer
deur. Ik schoof met iets van tegenzin onder de kolong van het bed vandaan (mijn
levelingsplaats om te lezen, op mijn buik, hoofd buiten het bed voor het licht)
klapte mijn bibliotheekboek dicht. Bikkeltijd met Stien.
Wie was Stien? Ze zat er op een dag ineens, op de trap van de voorgalerij. Een
jaar of zes vollemaans gezichtje onder een verschoten jurkje, blote voeten.
Zwijgend als een Boeddhabeeldje. Ik herkende haar van een keertje spelen met
andere kinderen uit de buurt. Rovertje, ze was vlug als water ofschoon de
jongste Ze schreeuwde niet, sprak niet, ze speelde alleen intens mee. Een keer
struikelde ze, log op de grond. Ik zei: "Heb je pijn?" Haar knietje bloedde. "Niet
erg zei ze, wreef hardhandig stof en bloed weg, "niet erg". "Adoeh", zei ik voor
haar. Stien zond me een stralende lach en rende weg.
Toen, op een middag zat ze ineens bij
ons op de stoep. "Wil je bikkelen?"
Ze graaide in de grote zak van haar
jurkje, haalde er een handvol bikkels
en een bal uit.
"Ken je goed?"
"He-e", weer die lach, met 12 ik kèn
ook!"
Ik was elf, mijn handen waren een stuk
groter dan die van Stien, maar mijn
prestaties met 12 bikkels waren ge
ring. Mientje Blok, bikkelkampioen
van de 6e klas deed het wel met 12,
maar 6 bikkels kon ik net de baas.
Zoveel bikkels goed te kunnen gooien,
niet te ver, niet te dicht bij elkaar,
zodat "tjekken" makkelijk ging en er
bij het draaien naar rug, put en glad
en S niet bewogen werd, moeilijk
hoor. En kon Stien dat met die kleuter
handjes?
Wat ik toen zag, zou ik nooit van mijn
leven kunnen vergeten. "Mag met
twee handen?" had Stien eerst ge
vraagd. Ze verdeelde de bikkels, in de
rechterhand iets minder omdat daar
ook nog de bal in kwam. Als opvlie
gende vogels waaierden haar vingertjes
op en kletterden de bikkels neer. Zo
gegroepeerd dat ik meteen kon zien
dat het een koud kunstje voor haarwas
een serie uit te spelen. De snelheid, de
zekerheid waarmee ze twee, drie bik
kels kon draaien, waarmee ze in één
meesterlijke graai 6 bikkels tegelijk
ophaalde. Toen nog moeilijker - omdat
haar kleine hand niet meer dan 6
bikkels tegelijk kon vatten - maakte ze
de serie van 12 met twee handen af.
Haar ronde gezichtje straalde, soms
spleet het open in een geluidloze
grijns, tandeloos, want ze was aan het
wisselen. Ik voelde me zoveel ouder,
zoveel stunteliger.
Mijn moeder maakte een sterke bikkel-
zak die ze met een veter kon dichttrek
ken voor haar. Ze bedankte woordloos,
een en al dankbaarheid.
Wie was Stien, wie waren haar ouders,
waar woonde ze eigenlijk? Ach, in die
tijd waren dat onbelangrijke feiten,
voor kinderen zeker. Stien was be
scheiden, niet onbeleefd, mijn moeder
vond haar een raadseltje maar ze
mocht gerust komen bikkelen.
Dat duurde een week of twee. Even
onverwacht als ze gekomen was, ver
dween ze ook uit mijn leven in de
middaguren. Ik vroeg nooit meer naar
haar bij andere kinderen, zulke dingen
deed je als kind niet, nu ook niet
geloof ik. Vriendinnetjes en vriendjes
komen en gaan. Je ziet ze nooit weer.
Of heel later misschien
Soerabaia 1944
Ik had er die ochtend toen ik wegreed
een voorgevoel van gehad. Mijn voor
band hield het uit tot een uur of een,
toen knalde hij voor het laatst, precies
bij het kruispunt Simpang-Palmenlaan.
Niet meer te plakken, nu moest er een
ban mati" om. Zo'n keiharde mas
sieve band die je elke steen en elke
kuil (en dat waren er in die tijd vele!) in
de weg liet voelen. Niets aan te doen.
Bij Maxim bioscoop zat een fietsen
maker die ook ban mati verkocht. Nu
maar meteen doen, ik had geld bij me.
Anders moest ik naar huis lopen, die
band moest toch worden verwisseld.
Ik tawarde wat, kreeg wat van de prijs
af als ik mijn oude band acherliet en
ging op het muurtje bij de toekang
sepeda zitten wachten. Gloeiend heet,
half twee s middags. Een meisje in
een felgebloemde jurk stak de straat
over. Ze kwam meende ik uit het
restaurantje. Indisch meisje, ze zag er
fris, koel uit. Ze bleef voor me staan,
keek me aarzelend aan, voor ze vroeg:
"Je bent toch Lili?"
Ik zocht in mijn herinnering naar dit
gezicht, waar toch, waar toch had ik
haar eerder gezien? Toen keek ik naar
haar handen en ineens wist ik het:
Stien, Stien van de 12 bikkels. Die
open lach had ze nog, maar nu meteen
rij witte tanden. Haar korte stijle haar
was nu een krullerige paardestaart
geworden. Maar het was Stien, na 12
jaar!
"Kom mee wat drinken, ik werk daar",
ze wees met haar hoofd naar de over
kant. "Geen bar hoor", stelde ze me
gerust, klaarblijkelijk mijn gedachten
radend. "Ze kunnen er overdag alleen
thee en limoen drinken en koekjes
eten. Na zes uur is de bar open, maar
dan komen er andere meisjes. Het is
echt niet erg, echt met, de baas is een
Indonesiër, hij is erg aardig," ze sprak
haastig verontschuldigend.
Oké", zei ik, "heel eventjes maar ja?"
De zaak zag er netjes, beres uit. Er was
een vitrine vol Japanse koekjes, een
bar met drinks. Niemand was er in de
zaak, behalve de baas, een vriende
lijke Indonesiër die "selamat dateng"
tegen me zei en tegen Stien: "Temen?"
Ik kreeg een glas rode limonade met
veel ijs, we zaten aan een tafeltje dicht
bij de ingang omdat ik mijn fietsenman
in de gaten wilde houden. Stien ver
telde dat haar ouders overleden waren,
haar broer krijgsgevangen. Met een
oudere zusterwoonde ze nu hier. Haar
zuster werkte voor de gemeente. Ze
zorgden voor een oude tante met een
invalide dochter.
"Weet je nog toen we gingen bikke
len?" zei ze. Er kwamen een paar
Japanse soldaten binnen, ze keken
over ons heen.
"Ik moet weg", zei ik, "mijn fiets zal
wel klaar zijn."
Dag zei Stien, ze pakte mijn hand,
dezelfde hand die met een graai 6, 8
bikkels kon oppakken. "Het beste met
jou", zei ik en stak de straat over. Ze
zag er zo lief uit, zo flink. We wuifden
naar elkaar.
Amsterdam 1956
Gauw nog wat boodschappen doen
voor Kerst. Verkleumd naar lichaam en
ziel. Hoe, breng ik kerstvreugde op als
de harde wind dwars door winterjas,
wollen vest, trui en ondergoed dringt
en door alle openingen via benen,
armen en hals weer naar buiten waait?
Rennend uit de tram V&D binnen waar
warmte en licht soulaas brengen.
Afdeling fournituren moet ik zijn, nog
wat garnering en voering nodig. O
juffrouw help me nu, loop niet weg. "Ik
ben even bezig" zegt ze over haar
schouder. De klant die haar bezig
houdt weet niet wat ze wil. Klanten die
niet weten wat ze moeten hebben,
hebben altijd iemand nodig om hun
besluiteloosheid aan mede te delen.
Op het punt van uit mijn vefte springen
van het wachten, ga ik maar eerst naar
een andere afdeling. Als ik na tien
minuten terug ben is de besluiteloze
mevrouw bezig haar gezeur verderop
te spuien en is de winkeldame die me
had moeten helpen bezig met een
andere klant. Die blijkt wel te weten
wat ze wil, gewoon zwarte en grijze
broekknopen maar wel een heleboel.
Ze telde ze keurig in rijen uit op de
vitrine. Een jonge vrouw nog in een vrij
ouwelijke donkerblauwe jas met een
grijs teddybonten kraag; grijze hand
schoenen liggen op de boodschappen
in het netje, een grijze hoofddoek ligt
er ook. Een keurig Indisch dametje.
Aan haar handen kan ik zien dat ze
Indisch is, en aan haar zwarte ge
permanente krullen. Ze heeft jonge
vingers, niet slank, maar wel mooi
gevormd. Iemand met zulke handen
(lees verder volgende pagina)