Onze jeugd - Hun jeugd
Batavia.
Onze jeugd, in het voormalig Nederlandsch (met sch) Indië, was ontegenzegge
lijk blij en zorgeloos. Waar we ook woonden in dat mooie land, we hadden de
vrijheid om al naar behoefte, je overtollige energie kwijt te raken op een manier
waar anderen zich niet aan hoefden te ergeren of, wat nog erger is, er de dupe van
worden. Nergens ook kwam je een bord tegen met het opschrift Verboden
Toegang Elke boom mocht beklommen worden, zelfs werden van oude
planken hutten in een daartoe geschikte boom getimmerd. Daarbij had je een bij
uitstek geschikt kledingstuk aan, de tjelana monjèt. Was je al wat ouder in
leeftijd dan was de tjelana monjèt verwisseld voor de korte broek waarop een
badju tjina gemaakt van kain blatju of kain putih, voorzien van grote zakken voor
knikkers en katapult.
Uitgave „Boekhandel Yis&er €o«'\ Weltevreden,
bij de Jacatrabrug in het oude Batavia.
Gedwee waren we niet en ook niet
altijd even gehoorzaam. Maar je wist
wat de consequenties waren die daar
uit konden voortvloeien: een pak voor
je broek met een zwiepende rotan
wandelstok - te koop op de Pasar
Gambir (Batavia) voor 10 centen -
werd dan geïncasseerd.
Maar brutaal optreden tegen je ouders
of tegen andere oudere mensen haal
de je niet in je hoofd. Respect voor de
ouderen had je al vroeg geleerd en
begrepen.
Kwajongensstreken hoorden bij het
leven van iedere gezonde jongen op
groeiend in dat tropenland. Echter, dat
wil ik benadrukken, zonder anderen te
krenken, pijn te doen of financieel
nadeel te berokkenen. Daar dacht je in
"onze tijd" gewoon niet aan. Was er
één onder ons die zich er toch aan
bezondigde dan kon hij verwachten
van z'n kameraden een pak rammel te
krijgen. Wij corrigeerden onszelf on
derling.
Wat wij wel eens hebben uitgehaald
was, door ons gevangen kamprèts
werden met een penseeltje heel licht
met klapperolie bestreken. Daarna
gingen ze in een oude schoenendoos
waarin we wat meel hadden gestrooid.
In het deksel hadden we gaten ge
maakt zodat de kamprèts niet konden
stikken. De doos werd even geschud
en zo gingen we op zondagochtend
met doos en kamprèts naar de kerk.
Dat was de Haantjeskerk aan de Pintu
Pesi waar op die zondag Ds. Keers de
dienst zou leiden. De doos werd achter
in de kerkzaal geplaatst en wij namen
op de achterste rij banken plaats.
Tijdens de dienst lichtte één van ons
het deksel van de doos en de kerk
gangers zagen tot hun grote verbazing
en schrik witte vleermuizen rondvlie
gen. Consternatie alom, totdat de kos
ter de schoenendoos zag liggen waar
bij hij ons bestraffend aankeek.
Voor spook hebben we gespeeld op
het Chinese kerkhof tegenover het
abattoir bij de Jacatrabrug op het
einde van Gunung Sahari. Na twee
dagen spoken verscheen hierover een
artikel in de "Java Bode" en het
"Bataviaasch Nieuwsblad". Door deze
publiciteit kregen we veel nontonners
die met auto's kwamen en aan de
overkant van de kali Tjiliwung pos
teerden om zodoende op veilige af
stand om 12 uur middernacht het
spook te zien verschijnen. Staande
tussen de graven zagen we dit alles
gebeuren, maar wat we niet wisten
was dat de politie van Sektie III (Pasar
Baroe) ook in hinderlaag lag om zo
snel mogelijk het sprookje van het
spook uit de wereld te helpen. Later
hoorden we dat de politie hiertoe had
besloten omdat er te veel auto's met
nieuwsgierigen de weg (Gunung Sa
hari) blokkeerden, waardoor het ver
keer van en naar Tandjong Priok stag
natie ondervond.
Ons spook bestond uit een van bam
boe gemaakt kruis waarover een oud
beddesprei. Onder afgrijselijk gegil
ging om 0.00 uur het gevaarte achter
één van de graven omhoog. We merk
ten nog even hoe het publiek als één
man overeind kwam, van angst gillen
de vrouwenstemmen, maar ook merk
ten we dat politiemannen op ons
afstormden. Het spook lieten we voor
wat het was en namen de benen. Op
blote voeten en op bekend terrein,
daar kon geen agent tegen op. De
volgende dag zagen we ons "spook"
tentoongesteld voor de ingang van
Politie Sektie III, tegenover "de koude
hoek" op Pasar Baroe.
Inderdaad we waren geen lieverdjes,
maar onze overtollige energie konden
we o.a. op deze manier kwijt.
De jeugd kan heden, hierin Nederland,
haar overtollige energie ook kwijt,
indien men dat wil. Door o.a. de vele
borden met "Verboden zus" en "Ver
boden zo", kan dat niet op de manier
zoals wij dat toen oplosten, maar langs
geordende wegen is het wel degelijk
mogelijk.
Dat kan b.v. door lid te worden van een
sportvereniging. En liefst zo jong
mogelijk. De mogelijkheden op sport
gebied zijn hier nu legio. Naar mijn
mening laat men de jeugd er echter
nog veel te weinig gebruik van maken.
In eerste instantie is dit toe te schrij
ven aan de ouders. Veel ouders staan
nog steeds vreemd tegenover de ak-
tieve deelname aan sport, omdat ze er
zelf nooit aan hebben deelgenomen
zien ze er het nut niet van in. Vaak vind
men het maar lastig om hun kind er
naar toe te brengen en af te halen,
want daar gaat veel te veel van hun
eigen vrije tijd in zitten.
Dan zijn er de ouders die de school het
meest belangrijke vinden en die sport
als een bedreiging voor de studie van
hun kind zien.
Statistieken hebben reeds uitgewezen
dat kinderen die aan sport doen ge
makkelijker leren dan kinderen voor
wie sport vreemd is. Ideaal zou zijn als
ouders hun kinderen al op heel jeugdige
leeftijd de weg wijzen naar de vele
mogelijkheden in de sport. Immers
sport staalt de spieren en werkt mee
aan een gezond lichaam en een
gezonde geest.
Behalve het bijbrengen van schoolse
kennis hebben de ouders de taak
(plicht) bij hun kind de basis te leggen
om een waardig lid van de maatschap
pij te worden. Het ontbreken van deze
basis leidt tot allerlei nare gevolgen.
Niet zo maar zijn in deze maatschappij
de grenzen van fatsoen, eerlijkheid en
wederzijds respect al lang verlegd, zo
(lees verder volgende pagina)
18