DE JAPPENTIJD IN MALANG Tijdens de Japanse oorlog had ik mijn intrek genomen in Malang in mijn ouderlijk huis op Glintoeng, aan de weg naar Soerabaia tussen Lowokwaroe en Blimbing. Vanaf 1923 bewoonden mijn ouders een groot vierkant huis met verdieping (in de volksmond roemah panggoang) waarachter Papa's tegel fabriekje stond. In 1942 kwam ik er terug met mijn twee jongetjes van 3 en 1 jaar. Waar ben je in oorlogstijd veiliger dan bij je ouders? In 1943 stierf helaas mijn vader en bleef mijn moeder als weduwe alleen met mij en de kinderen. Spoedig kregen wij 4 dames met kinderen waarvan sommige al volwassen, in ons huis. Zij betaalden wat zij konden missen en wij vrouwen waren niet alleen. Onze bedienden waren weg, die konden wij ons niet meer veroor loven. Alleen onze trouwe tuinjongen Moen, klusjesman en duvelstoejager bleef bij ons. Hij verzorgde het grote erf met de vele vruchtbomen en planten. Wat hebben we daar plezier van gehad. We hadden altijd rijpe pisangs, pa paja's, djeroeks, mangga's en klappers en in 't seizoen avocado's en ramboe- tans. Alle mogelijke keukenkruiden en lombokplanten groeiden in de achter tuin. Met een dubbeltje blandja per dag ging ik naar een kleine pasar in de buurt, om tahoe en tempe en een visje te kopen. Als er een cent overbleef, besteedde ik die voor een hap rijst met sajoer in een pisangblad. Wat een zalig ontbijt was dat. Die pasar was een dagelijkse reünie van alle vrouwen uit de omgeving. Mama droeg in de bezettingstijd weer de lang bewaarde sarongs en kabaja's (wat zag ze er lief uit), want textiel was niet meer te krijgen. De grote toko Preanger in de Petjinanstraat had lege rekken, maar men werd vindingrijk. Menig damasten tafellaken werd omgetoverd in een leuke witte jurk. Servetten en thee doeken gingen er ook aan en handige naaisters wisten een aardige cent te verdienen. Ja, we hadden geen vast inkomen meer en we moesten toch blijven eten. Zo werd van alles ge maakt en verkocht. Kent u ze nog, die lekkere tapeebollen en de worteltaart (van geraspte peentjes en heel weinig asiameel). Een mevrouw kon heerlijke getooh liendrie maken (getooh door de vleesmolen). Bij verjaardagen geen Europese gebakjes meer, maar Inland se lekkernijen. We kregen vaak visite van vriendinnen op de fiets. En dan dronken we koffie toebroek en aten er djagoeng bakar en ketella reboes bij. Lekker hoor. En wat maakten we plannen! Later dit en later dat! Ook ik zorgde voor "inkomsten". We hadden een oude gietijzeren koffie molen en daar maalde ik rijst in, die ik verkocht als 'griesmeel palsoe". Ik had veel afneemsters. Anneke Camerik van Lowokwaroe fietste half Malang door met haar borstplaatjes en kern- bang klappa, een snoepje gemaaktvan reepjes jonge klapper met suiker. En Lili Brijl (waar zit je?) kwam geregeld per fiets met haar lekkere zelfgemaak te koekjes. Onbekommerd waren wij dat eerste oorlogsjaar. Wij waren door een gun stig toeval uit het Jappenkamp ge bleven. Bij de pendaftaran (registratie) zei ik tegen mijn moeder: "Laat mij praten en kijk jij steeds naar beneden, anders zien ze jouw blauwe ogen en zijn wij de sigaar." En ja, na de vragen waar wij en onze ouders waren ge boren (allen op Java) kregen we de 8 op ons briefje. Dat betekende blanda indo. Dan hoefde je niet het kamp in. Toch hebben we ook angsten gekend. Hoe vaak niet stopte er een auto met Nippon-officieren, die ons huis wilden zien. Zouden wij dat aan hen kwijt raken? Maar telkens schrok men terug van de kampongs rondom onze woning. Die vonden de Jappen te gevaarlijk. Dus mochten wij blijven, waar we waren. Hoe lang zou deze oorlog nog duren? Ik herinner mij in die tijd een boekje met heel mooie, gevoelvolle gebeden van Dominee Jan van den Blink. Die gebeden hadden betrekking op de Pacific oorlog. Het boekje ging van hand tot hand en men maakte er zelf geschreven exemplaartjes van, samen gebonden door een lintje met een kaftje er om heen. Had ik die gebeden nog maar! Ik heb ze wel zes maal overgeschreven, om ze als cadeautje te geven aan een jarige vriendin. Zoals ik reeds vertelde, aten we heel sober. Maar ook de dieren schenen het moeilijk te hebben. Op een ochtend riep mijn oudste zoontje: "Moeder, moeder, een aap op het dak." Ik lachte hem uit en zei "Ach, jongen, je bent zelf een aap". Toch keek ik in de richting van zijn wijsvinger, en ja hoor. Een schuw aapje op het dak van onze fabriek. Dat moest een van de aapjes van Wendit zijn, de bekende badplaats met apenkolonie bij Blimbing. De beest jes werden niet meer overvloedig ge voerd met pisang en katjang en zoch ten ver van hun woonplaats naar eten. Onze Moen wist het uitgehongerde diertje te vangen met een tros pisang en bracht hem in een dogkar naar Wendit terug. Van dieren gesproken, enige keren kwamen er Chinezen bij ons op het erf, om te vragen, of we ook jonge hondjes te koop hadden. Neen hoor, die had den wij niet. Later hoorden wij van kennissen, dat van hondevlees lekkere abon werd gemaakt, die grif aftrek had. Aan gewoon rundvlees was in bezet tingstijd moeilijk te komen. En men verrijkte zijn plantaardige menu toch graag nu en dan met wat vlees. Elke week veroorloofde ik mij één pleziertje: met mijn oudste zoon fietste ik naar de grote pasar in de Petjinanstraat. Daar zat een oude man achter een baleh- baleh met de mooiste boeken, die afkomstig waren van de Europeanen die hun geriefelijke woning uit moes ten om naar het Jappenkamp te gaan. 't Was voor een boekenwurm als ik gewoon het einde! Al die mooie ban den op de markt! De kakè boekoe had er geen flauw idee van wat voor kost baars hij op zijn toontafeltje had liggen. Voor 50 cent kocht ik de geïllustreerde kinderbijbel van v.d. Hulst, het dikke Pinokkio-boek en talrijke mooie romans en dichbundels. Elke week kwam ik met een nieuwe aanwinst thuis en mijn boekenkast werd voller en voller. Mijn vriendin Thea Broekhoff zei eens: "Ir, wat een bezit. Na de oorlog kun je er jaren van genieten Maar ik antwoordde: "Ik heb toch een idee, dat ik deze rijke boekenschat niet zal behouden. Het is ongezegend goed. Ik kreeg ze ten koste van de "totoks" die het kamp in moesten." Mijn voorspelling is uitgekomen, want ik kwam met al mijn lotgenoten later in het extremistenkamp. En zo verstreek de tijd. We waren nog tamelijk jong en optimistisch en we maakten er het beste van.Toch snakte men naar het einde van oorlog. En toen ging men gevaarlijk doen. Sommige "flinke" vrouwen hadden clandestien een radio, die berichten gaf van het oorlogsver loop. En dan schreven ze die berichten op en vertelden het gehoorde aan hun kennissen. Zo ontstond een hele ket ting van berichtgeefsters. Bij een meis je van Blimbing, Ucky Frey vonden de Nippons een radiootje in een poef. Ze werd weggehaald en is nooit, nooit meer teruggekomen. Een andere vrouw, Jeanne B. heeft de erbarmelijke ge vangenistijd van 6 maanden gelukkig overleefd. Eindelijk was de capitulatie van Japan een feit. We juichten helaas te vroeg, maar dat wordt een ander verhaal. IRMA SUSAN-MATHEV 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1987 | | pagina 17