Met 2 puntjes op de buiten het kamp
Ten tijde dat ook in Nederlands Indië de oorlog was uitgebroken, woonden wij
in Bandoeng. Zoals alle andere mannen werd ook mijn man geïnterneerd.
Hij kwam terecht bij het 10e bat. Vanaf die tijd was ik alleen met onze 3 kinde
ren en nummer 4 op komst. Het was een vreselijk moment maar gelukkig kon
ik rustig blijven en dacht: "kop op en zorg voor de kinderen".
Kort nadat de meeste mannen waren geïnterneerd was de Jap op zoek naar
huizen. Ook voor ons huis bleek interesse te zijn. Op een avond kwam een
Japans officier met een tolk om te zeggen dat het huis vrijgemaakt moest
worden, maar wel bewoonbaar moest worden achter gelaten. "Geen sprake
van" zei ik, "schrijf dat maar op je buik, ik ga niet weg, zoek maar een ander
huis". Ik voelde wel dat ik er toch uit zou moeten. Met die gedachte heb ik nog
dezelfde avond onze Nederlandse driekleur in een matras verstopt voor betere
tijden. Ook papiergeld, dit verstopte ik in een platte plooi van mijn jas.
Ons huis stond op de hoek van de
Nassaulaan en de Zuidermagazijn-
straat. Dus dicht bij de kazerne. Het
idee dat de kazerne door de Jap
bewoond zou worden maakte me
angstig zodat ik snel besloot andere
woonruimte te zoeken. Gelukkig vond
ik al gauw wat. Het was niet groot,
1 slaapkamer met een z.g. bedienden
kamer.
In juli '42 werd onze zoon geboren.
Van m'n man die inmiddels op Tjilatjap
zat, kreeg ik kort daarvoor een briefje.
Hij schreef me: "Binnenkort zal het
kindje wel komen, als het een jongen
is moet het Victor heten. Vergeet niet:
Victorie is ons. Aangezien het kind al
een naam had moest ik deze dus laten
veranderen. Dit kostte veel moeite.
Uiteindelijk kon de naam Victor als
tweede naam worden geregistreerd.
Voor de vrouwen begon het nu moei
lijker te worden. Allen moesten ge
registreerd worden om later ook geïn
terneerd te worden. Ik voelde er
weinig voor om ook het kamp in te
gaan. Om "buiten" te blijven had ik
een in mijn naam gezet zodat ik
Knöte heette. Het klonk Duits, dus
lukte het.
Weer moesten we verhuizen. We
kwamen terecht in een huis aan de
Kinineweg bij een echtpaar zonder
kinderen. Regelmatig kregen we daar
huiszoeking van de Jap die ons mede
deelde dat we toch het kamp in zou
den moeten. Het echtpaar besloot
toch het kamp in te gaan waardoor ik
genoodzaakt werd weer een ander
onderdak te zoeken.
Inmiddels had ik van een politieman
een adres gekregen van een vereniging
die Indische vrouwen met kinderen
hielp. Via hen kwamen we terecht op
de Dagoweg nr. 149. Het was een
groot herenhuis dat voor een deel al
bewoond werd door een gezin met 4
dochters. Wij kregen een deel van de
eetsalon. Deze was d.m.v. een houten
wand in 2 delen verdeeld. De achter
kamer voor ons en de voorkamer voor
het gezin.
Nadat we al enkele dagen in ons
nieuwe huis woonden voelde ik dat we
op moesten passen voorde buurvrouw.
Dit gevoel werd bevestigd. Elke keer
als ze om welke reden dan ook langs
onze kamer moest zei ze "Blanda
boesoek". Dit ging een poosje door
zonder dat ik reageerde, tot op een
dag de maat vol was. "Mijn man is wel
een Hollander maar hij is niet rot zoals
u zegt. Ik weet niet wie er wel rot is",
zei ik. Daarna was de pesterij over.
Op een dag was het geluk met ons.
Een voor mij onbekende vrouw kwam
naar mijn huis met het verzoek of ik
haar naaimachine wilde bewaren. Zelf
moest ze het kamp in. Dit wilde ik
natuurlijk graag doen. De machine kon
ik goed gebruiken, 's Avonds haalde ik
direkt de verstopte vlag tevoorschijn
en tornde deze uit elkaar zodat ik drie
lappen overhield. Voor mijn dochter
maakte ik een mooi rood pakje, een
wit voor mijn zoon en een blauw voor
de jongste.
Langzamerhand raakte m'n geld op
dus moest ik werk gaan zoeken. Ik
hoorde van de Bandoengse Brei
centrale. Hier kon ik tegen vergoeding
thuiswerk doen. Op een dag zei ik in
gezelschap van m'n buurvrouw:
"dames wie gaat er mee naarde BBC".
Ze wierp mij een minderwaardige blik
toe. Waarschijnlijk begreep ze de grap
niet. De andere dames welke inmid
dels ook in ons huis waren getrokken
begrepen het wel. De verdienste bij de
BBC was weinig. Er moest dus hard
worden gewerkt. Helaas kon ik het werk
niet voortzetten omdat onze tweede
zoon, door een pan kokende melk, een
fikse verbranding had opgelopen.
Gelukkig kon hij in het Boromeus
ziekenhuis direkt worden geholpen.
Na 14 dagen was hij gelukkig alweer
genezen zonder dat er lidtekens waren
overgebleven.
Twee dagen later werd hij weer ziek.
Hoge koorts. Met een van de dames,
van wie ik al erg veel hulp kreeg, heb
ik hem onderzocht maar niets anders
kunnen vinden dan een rode plek met
een blaasje. Voor alle zekerheid toch
maar naar de dokter. Deze consta
teerde wondroos. Om de koorts te
drukken kreeg ik aspirine en jodium
voor de wond. Ondanks de medicijnen
bleef de koorts hoog en werd de wond
groter. Maar het leven moest toch
doorgaan, met de andere kinderen
gingen we zelf gemaakte soep ver
kopen a 50 ct. per portie of ruilden we
de soep voor kleding. Ook kwam ik zo
weer aan naaiwerk.
Mijn zoon lag nog steeds ziek op bed.
De wondroos breidde zich steeds ver
der uit. Het was al tot op z'n boven
been. Ik wist me geen raad bij de
gedachte wat zijn vader zou zeggen
als hij zou overlijden.
Plotseling dacht ik aan de woorden
van m'n man "Victorie is ons". Dit gaf
me weer moed na te denken. Ik
smeerde het gehele been in met jo
dium. De volgende dag gaf het resul
taat. De koorts daalde. Na een week
was hij genezen.
Na enkele dagen ontmoette ik bij
toeval een pleegzus. Samen hadden
we onze jeugd doorgebracht bij Pa van
der Steur. Ze woonde in dezelfde
straat op nr. 143. Het was een ruim
huis en er was ruimte over zodat ze me
vroeg of ik niet bij haar wilde komen
wonen. Weer verhuizen dus. Ik nam
afscheid van m'n vriendinnen.Later
zouden ook zij verhuizen.
In het nieuwe huis maakte ik kennis
met het wijkhoofd (Komitjoh). Deze
kwam regelmatig op bezoek. Via haar
kwam ik weer aan ander werk. Koken
Rp. 7,50 per week, verstel en naaiwerk
Rp. 20,- per kussensloop vol. Ook van
een buurvrouw kreeg ik naaiwerk.
Deze liet ik goed betalen omdat zij een
relatie had met een Jap.
Om al het werk klaar te kunnen krijgen
had ik weinig tijd om te slapen. Zo
ging ik om 6 uur 's middags met de
kinderen naar bed en sliep tot 12 uur.
Werkte dan bij het licht van een zelf
gemaakt nachtlampje, een schoteltje
met olie daarin 5 centen met elk een
opgerold katoentje er op, tot in de
ochtend uren.
Inmiddels was ook een vriendin met 6
kinderen bij ons komen wonen. Ze
woonde in Kebon Sirih, maar had erg
veel last van de Indonesiërs. Wij had
den nog plaats over dus geen probleem.
We woonden daar dus met 3 volwas
senen en 11 kinderen. Het geld dat
binnen kwam was mondjesmaat zo
dat er weer wat extra's moest wor
den gemaakt en verkocht. Zo begon
nen we met kroketjes en risolles, zelfs
gezouten eieren en boter. Zodoende
hoefden we ondanks de slechte tijd
nooit zonder eten naar bed.
Nu alles weer een beetje beter ging
kwam er weer een ziekte om de hoek
kijken. De jongste kinderen kregen
dysenterie. Medicijn, sybasol tabletten
a Rp. 300,— konden wij niet betalen.
(lees verder volgende pagina)
18