IJS EN IJZERS EN IJSPRET
Met alle heisa rondom De Friese Elfsteden enz. denk ik onwillekeurig
wel eens terug aan de avonturen op het ijs met m'n eigen Friese opa. Vroeger
hadden wij het geluk dat er vlak achter ons huis een ijsbaan werd gecreëerd
door een weiland onder water te laten lopen. Allerlei faciliteiten, zoals
kraampjes met warme soep en drankjes, verlichting en romantische muziek in de
avonduren, moesten een heffing van entreegeld rechtvaardigen. Centen die wij
als kind niet bezaten, zodat we al snel andere manieren bedachten om toch
op de baan te kunnen komen.
Schaatsen hadden we ook al niet, zodat we in feite alleen maar "een scheve
schaats" kwamen rijden. We hielden ons bezig met glijden en het bewonderen
of uitlachen van de mensen die wel kwamen om echt van hun sport te genieten.
De klad kwam er eigenlijk in toen één
van de Indische kinderen uit onze
straat na veel zeuren een paar echte
glij-ijzers kreeg. Natuurlijk wilden wij
die ook uitproberen, maar ja als je met
zo n 20 kinderen bent die samen de
beschikking krijgen over slechts één
stel glijglibbers dan kun je wel nagaan
wat daar 't gevolg van is. FHet gelukkige
kind gedroeg zich gelijk vreselijk
autoritair en verwaand en wij, de arme
drommels, zwierven als aasgieren om
haar heen, extra hard brullend van
hatelijk genoegen als ze weer eens op
haar mooie bruine snoetje viel. Ach, wij
waren gewoon stinkend jaloers op ons
vriendinnetje en bleven op ons beurt
onze ouders de oren van hun hoofd
zaniken tot ze uiteindelijk voor onze
smeekbeden zwichten.
Per slot van rekening woonden wij in
Nederland, vond Pa tenslotte, en
dienden rekening te houden met de
bestaande volksvermaken, waartoe
ook het schaatsen behoort. Flelaas
had de man er totaal geen benul van
hoe een goede schaats eruit moest
zien, hij kocht gewoon de allergoed
koopste en voor de rest moesten we
't zelf maar uitzoeken.
Natuurlijk had ik zeer ten onrechte
gedacht dat alles zomaar vanzelf ging.
In stille verwondering had ik naar de
achterbuurvrouw en haar man gekeken,
die sierlijk dansend over het ijs gleden,
manoeuvrerend als een volkomen op
elkaar ingespeeld paar. Tot dan toe
had ik deze vrouw alleen maar mee
gemaakt als een heks, die mij geregeld
uitschold voor zwarte roetmop. Daar,
op het ijs, scheen zij mij opeens een
sprookjesfee toe, naast haar echtge
noot die weliswaar één kop kleiner
was dan zij, maar wel twee koppen
beschaafder, want eens toen ik van
m'n schommel gedonderd was en flink
bloedde, plakte hij een pleister op mijn
wonde en mocht ik bij hem op schoot
wachten tot m'n ouders thuiskwamen
van boodschappen doen. Mijn ouders,
die ik wel een paar "botjes" afgetrog
geld had, maar die ik met geen moge
lijkheid zover kreeg dat ze mij leerden
ijsdansen zoals onze achterbuurvrouw.
Het kwam helemaal niet bij me op dat
pa en ma zich nog nooit van hun leven
figuurlijk op glad ijs gewaagd hadden.
Opa Fokke verscheen in het verhaal
toen ik hem een keer toevallig tegen 't
lijf liep op weg naar de ijsbaan. Hij
wilde wel mee om te kijken naar mijn
capriolen. Aangezien hij zeer zuinig
van aard was, klom hij achter mij aan
dwars door de doornestruiken en over
het prikkeldraad heen. Een beetje op
gelaten showde ik mijn kunnen:
Knoopte de botjes onder m'n water
laarzen, hield m'n voeten zo schuin dat
ik op de binnenkanten daarvan enigs
zins kon lopen, nam dan een aanloop
om vervolgens ergens onderweg op de
ijzers te springen en dan enkele
meters vanzelf en in opperste hoera-
stemming over het ijs te denderen. Na
een keer of drie zaten de botjes zo los
dat ik ze weer stevig vast probeerde te
sjorren en als ik niet precies recht op
de ijzers sprong, ging ik onherroe
pelijk keihard op m'n bek. Meestal
werd je dan gelijk ingesopt door
"vreemde" kinderen, die meenden
meer recht op de baan te bezitten, niet
omdat ze betaalden om toegelaten te
worden, maar omdat het hun land en
hun ijs was en wij daarom beter terug
konden gaan naar het klapperbomen-
land. Allemaal van die kleinigheden,
waar je eigenlijk nooit bij stil stond,
misschien waren ze al te alledaags
geworden.
Daar stond ik dan als stuntelig klein,
bruin kind en werd geholpen door een
grote, blanke man, niet zomaar een
kerel, nee een witte reus. Grootvaders
voeten waren zo groot dat er geen
confectieschoenen voor hem in de
handel waren, zijn handen leken op
kolenschoppen, zijn ogen waren van
een onbestembaar, staalblauwe kleur,
zijn dikke haardos was overtuigend
blond. Als hij een vikinghelm op zou
zetten was hij onmiskenbaar de ver
persoonlijking van Erik de Noorman.
Zijn uiterlijk boezemde een zeker ont
zag in, niet alleen bij vreemden, zelf
was ik ook een beetje bang voor hem.
Zijn aanwezigheid op 't ijs had in ieder
geval een beschermende werking,
waarvan mijn donkere kameraadjes uit
de straat automatisch meeprofiteer
den.
Om als een sprookjesfee over het ijs te
kunnen dansen, kwam er nog heel wat
om de hoek kijken. De botjes moesten
op een speciale manier worden vast
geknoopt. Je mocht absoluut niet op
de zijkanten van je schaatsen lopen,
want daardoor trok je het ijzer hele
maal uit model. Kortom mijn botjes
waren totaal ongeschikt geworden om
te dienen voor het doel waarvoor ze
gemaakt waren. Opa ging ze omruilen
bij de oudijzerhandel waar hij goede
connecties mee had en ik kreeg echte
houten noren met zo n sierlijke krul
van voren. Nu zou alles vanzelf gaan,
dacht ik optimistisch, maar nee hoor,
als je niet precies met de voeten boven
de ijzers bleef, ging je weer zeer
onelegant tegen het ijs aan. Mijn be
wondering voor de achterbuurvrouw
bleef stijgen, want zij en haar partner
bewogen zich met de dag parmantiger
voort.
"Je knieën dusdanig over de schaats
plaatsen dat ze er iets overheen zitten,
je lichaam voorover laten hangen, je
tenen gebruiken om kracht te zetten
en sneller vooruit te komen", aldus
modelleerde opa mij tot een talentvol
hardrijdster op de schaats. Over kunstig
zwieren repte hij met geen woord en
toen ik daar op een gegeven moment
heel voorzichtig naar informeerde,
antwoordde hij doodleuk dat zoiets
geen enkel nut had. Nee dat deden ze
in Friesland niet. Als ik maar goed
genoeg zou oefenen, kon ik misschien
ooit nog meerijden in een echte elf
stedentocht, dan zou ik niets hebben
aan achteruitrijden of dwarrelen op
één been en al die onzin meer, dan
moest ik gewoon hard, sterk en snel
vooruit leren schaatsen.
Zijn mededelingen waren zonder twij
fel serieus gemeend. Wat hij niet kon
bevroeden, was het simpele feit dat de
natuur mij opgezadeld heeft met een
lijf dat er absoluut niet op gebouwd is
de barre omstandigheden van een elf
stedentocht te doorstaan. Ook ga ik 't
beslist niet in m'n hoofd halen om het
eens echt uit te proberen en het al
doende proefondervindelijk te ervaren
en te bewijzen.
Vreemd, ik kan me niet goed voorstel
len vroeger ooit last te hebben gehad
van de kou. Je wist niet beter of de
winter hoorde erbij en je verheugde je
al bij voorbaat op de sneeuw- en
ijspret. En zo is het geloof ik ook weer
met onze kleintjes: Ze sleuren me wel
mee naar de vijvers om te gaan schaat
sen, hoewel ikzelf liever thuis bij de
warme haard zou willen blijven. Floe
kan ik reaktieloos voorbij gaan aan hun
opgewonden enthousiasme, terwijl ik
in m'n achterhoofd donders goed
weet hoe leuk het voor een kind is
lekker in de kou rond te dollen?
Flun Brabantse vader gaat enkel mee
voor de "gezelligheid" en verder heb-
(lees verder volgende pag., 1 e kol. onderaan)
6