De Vergeten Eilanden
Timor: één van de vele hindernissen van de enige autoweg van de
hoofdstad Kupang naar het binnenland (SoE, Kefamenanu, Atambua).
Floras: Normale hindernis op de enige weg van Maurnere naar
Larantuka.
Na het lezen van de boeiende verhalen van F. Kaptijn, getiteld "Woelige tijden in
de Archipel 1950"' in enkele Moessons van het afgelopen jaar en de eveneens
interessante reportage van Bubi Jarman in Moesson van 15 jan. j.l. getiteld
'Maumere-Flores, 43 jaar later", lijkt het mij wel de moeite waard, om wat te
schrijven over mijn ervaringen op Timor en Flores, een onderdeel van mijn anno
1956-10/59 (belasting) dienstressort Nusa Tenggara Timur, dat behalve Timor
en Flores, ook nog Sumba, Rote, Sabu, Alor-Pantargroep, Komodo, Rintjia, Kisar
en nog vele andere eilandjes omvat. De gebeurtenissen op Timor (het z.g.
"Incident van 4-4-1 957 te Kupang-Timor") was min of meereen verlengstuk van
de eerdergenoemde woelige tijden, terwijl het verhaal over Flores min of meer
samenhangt met het vliegveld Wai-Oti van Maurnere, indertijd de enige vlieg-
haven op Flores.
TIMOR - Olélébho.
Evenals op Sumatra de PRRI en op
Sulawesi de Permesta, had Timor eind
1956 begin 1 957 ook een anti-Jakarta
stroming, waarbij men een hekel had
aan alles wat Javaans of van Java
afkomstig was. Bereikten de militaire
acties als gevolg van deze stromingen
op Sumatra en Sulawesi de wereldpers,
de vrij stuntelige, nagenoeg onge
organiseerde rebellie op Timor was
voor de meeste Indonesische dag
bladen niet eens hoofdpaginanieuws.
Toen ik op 2 april 1957, na een
vermoeiende 6-wekelijkse dienstreis
uit Atapupu via Atambua, Besikama,
Halilulik, Kefamenanu - met een kleine
rustpauze bij het sympathieke echtpaar
Van Maarseveen op hun boerderij in
Toli-toli - en SoE, op 4 april 1957
omstreeks 9.00 u. in de morgen Kupang
binnenreed, werd mij ter hoogte van
de vispasar Bonepoi aan de havenkant,
de weg versperd door een groep met
allerlei wapens gewapende Timorese
jongeren. Toen ik uitstapte en vroeg
(Vervolg: "Ijs en ijzers en ijspret")
ben mijn kinderen nog een hardstikke
toffe, Indische opa, eentje die graag
stoeit en lekker in de keuken knoeit,
maar ook eentje die zich nog steeds
niet laat overhalen hun ijspret te delen
door de gladde ijzers onder te binden.
Waarschijnlijk voelt hij zich veel pret
tiger bij z'n ès pasra met alles derop en
deran.
LINDA AKKERMANS
wat er aan de hand was, stelde men
mij de tegenvraag: Pak lahir di Jawa
dan bekerja untuk Jakarta bukan? U
is op Java geboren en werkt voor
Jakarta, is het niet?). Toen ik knikte,
tierde de aanvoerder: Ikatsa dan bawa
ke benteng bind maar vast en breng
hem naar de vesting). Met de handen
op de rug gebonden, liep ik als een
misdadiger tussen de joelende jonge
lui naar de benteng, die een kilometer
tje verderop op een heuvel was en met
uitzicht op de haven.
In de benteng zag ik vele bekenden,
collega-diensthoofden, leraren en
ambtenaren, uiteraard allen van Java
afkomstige door de centrale regering
uitgezonden krachten. De behandeling
was redelijk. Gelukkig duurde deze
poppekast voor mij slechts twee nach
ten en drie dagen. Een kamergenoot
uit hotel Siapa Njana, de toenmalige
eerste luitenant van de Indonesische
landmacht El Tari (een oud-Steurtje),
een Timorees van Savoenese afkomst,
bevrijdde mij op 6 april daaropvolgend.
Deze officier is later opgeklommen tot
militair gouverneur van de provincie
N.T. Timur en na zijn vroegtijdig over
lijden, werd het vliegveld Penfui her
doopt in El Tari Airport.
Die mooie tijd op Timor met zijn ruige
haast ongerepte natuur, met volop
wild, zijn visrijke wateren en zijn
padua (volksdansen bij maanlicht op
het strand) zal ik nooit vergeten. Wat
was ik blij, dat dit opstandje, na
genoeg zonder bloedvergieten, binnen
een maand in de kiem werd gesmoord
en Jakarta meer aandacht schonk aan
dit vergeten gebiedsdeel.
NUSA BUNGA (FLORES)
Toen ik medio 1956, dus 13 jaar "na
dato", voor het eerst met Flores kennis
maakte en op Maumere's vliegveld
Wai-Oti landde (toen de enige vlieg-
haven op heel Flores), besefte ik
eigenlijk niet, dat dit het vliegveld
was, waar een oom en enkele vrienden
het vaak over hadden, als zij over hun
vliegveld spraken.
Pas veel later wist ik dat met zekerheid.
Na een twee-maandelijkse zwerftocht
door heel Flores en onderhorigheden,
waarbij gebruik was gemaakt van
prauwen met buitenboordmotorom de
tientallen eilanden zoals Alor Pantar,
Adonara, Lomblen, Komodo en Rintjia
te bezoeken, terwijl de verafgelegen
voor de jeep onbereikbare dorpjes in
het binnenland te paard moest wor
den afgedaan: op heel Flores waren
toen pasanggrahans in Ruteng, Ba-
djawa, Endeh hotelletje) en
Maurnere, zodat men vaak was aan
gewezen op particuliere logeeradres
sen of als dat er ook niet was, dan
rustig onder de blote hemel op het
strand onder een afdakje van klapper
bladeren (blarak), hetgeen op de
eilandjes vaak het geval was. In
Labuan Badjo en Reo sliepen we in
onze prauwen, terwijl in Waiwerang
en Larantuka een missiepost ons
onderdak verschafte. Tussen haakjes,
Flores zonder missie is ondenkbaar,
want de missie speelt een belangrijke
rol in het Florinese leven.
Toen ik van deze zwerftocht terug
kwam in Maurnere, moest ik door
allerlei omstandigheden, maar liefst
twee weken wachten, voor een Garuda-
plane kwam opdagen om mij terug te
vliegen naar mijn standplaats Kupang.
En in deze twee weken gedwongen
verblijf in Maurnere, vertelden enkele
Chinese handelaren, o.a. ene Liem
Kiem Ming en Jo Kie Beng mij het
e.e.a. over de Japanse bezettingstijd
en over de aanleg van het vliegveld
door Nederlandse krijgsgevangenen,
(lees verder pag. 9, 1e kol. onderaan*
7