Een uit 1934 daterende groepsfoto van Nederlandse en inheemse bestuursambtenaren in Bandjermasin. In het midden op de loper staat de resident van de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo, de heer Moggenstorm, links van hem (met witte broeken) H. J. C. Moll, toen ass.-res. ter beschikking en de ass.-res. kota, Boeyinga. Rechts overste Gosenson (bekend om het verzet tegen de Japanners in Atjeh), J. A. van Beuge, toen gewestelijk secretaris en wat verder Van Waardenburg. de latere gouverneur van Nieuw- Guinea. men had dus: het regentschap, inge steld voornamelijk ten behoeve van de Inlandse bevolking en de stadsge meente ten dienste van het Europese deel der bevolking, met dien verstande, dat de burgemeester in medebewind- zaken geen aandeel had, terwijl de regent een "Janus-kop" had als uit voerder van het medebewind (decon centratie) en van de autonomie (decen tralisatie). Aan deze toestand kwam een einde met de komst van het Japanse militai re gezag, dat zich blijkbaar niet wilde ophouden met zulke trivialiteiten als gedetailleerde regelingen op staats rechtelijk gebied en zich uitsluitend bezig hield met wat rechtstreeks be trekking had op de Dai Too-a shensoo, de oorlog van Groot-Azië, die coüte que coüte moest worden gewonnen. In Japan waren gebieden die enigs zins te vergelijken waren met de desa, het onderdistrict, het district, het regentschap en de stadsgemeente in het vooroorlogse Nederlands-lndië. De Japanners vonden tenminste nieuwe namen uit voor deze ressorten, t.w. respectievelijk: Ku, Son, Gun, Ken en Shi, maar dan zuiver in admini stratieve zin. Wat in Japan de Ken en de Shi waren (of zijn) en of er tussen deze gebieden een verschil bestond (of bestaat), is mij niet bekend. Doch een feit was dat in de Japanse tijd de Ken en de Shi in Indonesië precies dezelfde opzet hadden; de Ken-tjo (regent) en de Shi-tjo (burgemeester) hadden dezelfde bevoegdheden (lees: verplichtingen) en de Shi-tjo bewoog zich ook op het terrein van het mede bewind. Van een eigenlijke decentrali satie was feitelijk geen sprake aan gezien er geen regentschaps- of ge meenteraden waren. De kentjo's en shitjo's waren zuiver uitvoerders van het centrale Gunseibutjo-gezag, die in alle zaken gehoorzaamheid verschul digd waren aan de Japanse residenten (de sjuutjokan-kakka, een titel waarin "kakka" de betekenis had van "excel lentie"). Pas tegen "het begin van het einde" van het Japanse gezag werd in de sjuu's (residenties of gewesten) een raad ingesteld die de naam nauwelijks verdiende aangezien de leden (gi- in's) werden aangewezen door de sjuutjokan. Deze "raad" had de sjuut- jokan van advies te dienen, o.a. inzake de recrutering (lees: het ronselen) van arbeidsplichtigen (romusha's), de op vordering van rijst via de kumiai's (op koopcentrales met van tevoren vast gestelde prijzen), kortom inzake de oorlogsinspanning. Het is opmerkelijk, dat wat ook de reden hiervan zij, deze toestand van daag de dag nog steeds gehandhaafd is gebleven, ik bedoel de gelijkstelling van ken en shi in de huidige vorm van kabupaten en kotamadya. Tussen de bupati en de walikota bestaat tot heden geen verschil, of het moet zijn in de uitgestrektheid van hun ambts gebied. Beiden zijn kepala daerah (hoofd van een autonoom ressort, en voeren daarom de ambtstitel van res pectievelijk Bupati-Kepala Daerah en Walikota-Kepala Daerah, zoals ook de Gouverneur een Kepala Daerah is, maar dan van een provincie (Gupernur- Kepala Daerah tingkat I Propinsi), ter wijl een bupati kepala daerah tingkat II Kabupaten en een walikota kepala daerah tingkat II kotamadya zijn. Zowel de gouverneurs als de bupati's en de walikota's hebben "Janus-kop pen". Wat de uitgestrektheid van een kabu paten en een kotamadya betreft (beide daerah tingkat II - autonoom ressort der Il-de klasse) kan worden opge merkt dat er soms nogal grote verschil len bestaan. Kabupaten's bestaan in de regel uit enige honderden desa's, terwijl er kotamadya's zijn die slechts enige tientallen desa's onder zich hebben (Magelang 11 desa's, Salatiga 6 desa's). Hebben de Walikota's een kleiner ambtsressort en dus een kleiner omvang van verantwoordelijkheid, des te groter zijn hun moeilijkheden in het voorzien in de geldelijke behoef ten van hun gemeente. Het overgrote deel van de inkomsten van de daerah's moet komen van de landrente, tot voor kort geheten: ipeda of voluit "iuran pembangunan daerah" (bijdrage voor de opbouw van de streekgemeenschap), en sedert 1 ja nuari 1986 "P.B.B." genaamd (pajak bumi dan bngunan belasting op gronden en percelen). En hier geldt: hoe meer grond-, erf- en huizenbezit ters, hoe meer er aan p.b.b. binnen komt. Daar komt nog bij, dat stedelingen doorgaans hogere eisen stellen aan hun stadsbestuur voor wat betreft hun leefgemeenschap dan rural citizens, men denke b.v. aan een stadsgemeente als Yogyakarta, die onder haar inge zetenen mag tellen: de Sultan, de Paku Alam, en een heir van professoren, docenten aan tientallen hogescholen, benevens duizenden studenten. Grondwettelijk bestaan er hoegenaamd geen verschillen meertussen de diver se volksgroepen in de souvereine Republiek Indonesia; er zijn alleen twee groepen: warga negara's (citi zens) en orang-orang asing (non- citizens) die allemaal dezelfde aan spraak mogen maken op veiligheid en bescherming van persoon en goed. 13

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1987 | | pagina 13