Planten uit de Tropen
Ketela Pohoeng
Manihot esculenta - Cassave
Familie: Euphorbiaceae of wolfsmelkachtigen
De Ketela ook genoemd Obikajoe, sampen of kaspe, is al eeuwenlang bekend
als een van de onmisbare en belangrijkste waterrijke zetmeelgewassen.
De plant, oorspronkelijk uit Brazilië, werd veel verbouwd door de Indianen. Pas
in de vorige eeuw, zo'n honderdvijftig jaar geleden, is de Ketela op Java terecht
gekomen. Men bracht stekken uit Suriname naar Java; ze vonden gretig aftrek bij
de bevolking. Het was en is nog steeds een goede aanvulling op hun voedsel. Ze
wordt verbouwd om de knollen en de jonge bladeren.
De heesterachtige boom kan drie meter
hoog worden. Ze heeft veel vertakte
stengels die naargelang de soort rood,
zilver, paars, bruin of geel gekleurd
zijn. Net als de Papaya heeft de stam
littekens veroorzaakt door de afgeval
len bladeren. De langgesteelde blade
ren zijn handnervig, meestal zevental-
lig en diep ingesneden. Zoals alle
wolfsmelkachtigen bezit de Ketela
een giftig melksap. De plant is éénhui-
zig en draagt mannelijke en vrouwelijke
bloemen. De bloemen zitten bovenaan
de top, zijn pluimvormig en bezitten
geen kroonbladeren. Onder zitten de
vrouwelijke bloemen, daarboven de
mannelijke. Er zijn meer vrouwelijke
dan mannelijke bloemen. De vrouwe
lijke bloemen gaan eerder open zodat
kruisbestuiving plaatsvindt (stuifmeel
van een mannelijke bloem van een
andere plant van dezelfde soort op de
stempel van de vrouwelijke bloem).
De ronde doosvruchten hebben drie
kleppen die bij rijpheid met een knal
letje openspringen waardoor de zaden
eruit geslingerd worden. De rijpe za
den lijken op de jarakpitten (wonder
boom).
Er zijn 200 verschillende soorten
maar het belangrijkste verschil is dat
tussen zoete en de bittere Ketela. De
zoete Ketela wordt meestal gekweekt
voor de directe consumptie, de bittere
voor de industrie (tapiocameel). De
zoete Ketela kan al na zes maanden
geoogst worden, de bittere na negen
maanden. Men oogst wat men nodig
heeft zodat de overblijvende knollen
verder kunnen groeien. Na drie jaar
verhouten de knollen. De bittere Ke
tela is giftiger dan de zoete. Omdat de
zoete Ketela vaak aangevreten wordt
door ratten, muizen en varkens, die
verzot zijn op de knollen, plant men de
bittere eromheen.
De Ketela neemt met iedere grond
genoegen mits de grond maar goed
water doorlaat; ze heeft een hekel aan
natte voeten. Verder vraagt ze veel
zon, vocht en warmte.
Op slechte grond heeft ze nog een
redelijke opbrengst. Om goede knol
len te kunnen vormen moet ze in
gebieden groeien waar de tempera
tuur boven de 20 graden is. In subtro
pische gebieden krijgt ze wel bloemen
en zaden. In de plantentuin van Blanès
(Spanje) droeg ze in oktober zaaddo
zen. Beneden de tien graden C. kan ze
Ketelaplant
met bovenaan de zaaddozen.
niet groeien. Volwassen planten kun
nen tegen grote droogte; ze laten
hun bladeren vallen maar in de regen
tijd lopen ze weer uit. Het gaat wel ten
koste van de knollen die in de groei
blijven steken. Je hebt soorten met
z.g. zittende knollen en knollen die
gesteeld zijn. De zittende knollen
moeten van de stronk worden afge
sneden. Deze knollen moeten extra
vlug verwerkt worden omdat ze aan de
snijvlakken vuil worden en vlug rotten.
De bruine knollen zijn langwerpig tus
sen de 30 en 50 cm lang, zijn rijk aan
zetmeel maar eiwit- en vetarm. De
knollen, 5 a 10 per plant kunnen een
paar kilo wegen en zijn niet gelijktijdig
rijp. Verhoute knollen zijn niet meer
geschikt voor de consumptie. De knol
len, vooral de schil, bevatten blauw
zuur, een giftige stof die ook in bittere
amandelen zit. Door koken of persen
verdwijnt het gif.
Het vermeerderen geschiedt voorna
melijk door stekken; grote verhoute
stengeldelen van 20 tot 30 cm. lang
worden voor meer dan de helft in de
grond gestopt. Als men de gehele
plant oogst is het zelfs mogelijk de
lange stengeldelen in bundels onder
een boom tegen de stam aan enkelen
maanden te bewaren tot men plaats
heeft om ze uit te planten. Een vriend
van ons bracht afgelopen zomer enke
le stekken mee uit Indonesië. Bij aan
komst waren ze al uitgelopen. Plant
men de stekken ondersteboven dan
groeien ze ook, maar de bladeren
staan dan aan afstaande stengels.
Stekken van één plant op verschillen
de grond geplant kunnen heel verschil
lend groeien.
Van ziektes heeft ze weinig last. In
Afrika komt wel de mozaiekziekte voor,
veroorzaakt door een virus, waardoor
het blad gele vlekken krijgt en omknikt.
De ziekte wordt overgebracht door
bladluizen; de oogst van een aange
taste plant is gering. Op Java wordt de
Ketela soms door de lontékever be
laagd die grote verwoestingen kan
aanrichten. De larven van de lontéke
ver hollen de knollen helemaal uit. De
kevers lokken met lombok (spaanse
peper) waar alleen de mannelijke
kevers op af komen die men dan
doodt, helpt maargedeeltelijk. Beteris
wisselbouw toe te passen met agave.
Zaaien doet men haast niet, tenzij om
(lees verder volgende pagina)
Linksboven: knollen van de ketela, ongesteeld; linksonder: knollen met
stelen; in het midden: blad met vruchten: rechtsboven: de bloem van de
ketela; rechtsonder: ketelaplant.
18