Geboorteland
KAKÈH
Er zijn Indonesië vakantie-gangers en
geboorteland-terugkeerders. De toerist
(en daar behoort de eerste categorie
toe) maakt een reisplan en wil elke dag
zo goed mogelijk besteden om nieuwe
dingen te zien, mee te maken, genieten.
Tot de tweede categorie behoort hij
die voornamelijk komt om zich te
koesteren in het bekende, de herinne
ring aan wat hij liefhad weer tast- en
zichtbaar ervaart. Hij geniet niet, hij
lééftzoals hij, die onderstaande
ontboezeming schreef.
met mijn gedachten ben ik al in
Indonesië, ik weet dat het voor mij
weer een feest zal worden. Bij aan
komst al. Nog even de spanning bij de
douane (ik zit weer volgepakt met
filmrollen, geluidscassettes enz.),
maar ben ik daar eenmaal doorheen
dan wordt "oom Harry" hartelijk ont
vangen door de vele vrolijke afhaalsters
en afhalers. Hun gammele Colt of
Daihatsu staat dan al gereed. Dan weer
die rit naar Bogor, nu niet meer dwars
door het overdrukke Jakarta, maar via
keurige brede, nieuwe, maar toch ge
zellige en schilderachtige, wegen via
Parung. 't Zal dan al laat in de middag
zijn, de ergste hitte is dan reeds
voorbij, maar toch nog licht genoeg
om weer te kunnen genieten van al
wat ik om me heen zal zien. Weerzal ik
die huisjes zien verscholen tussen
al 't groen, al die pisangbomen, de
klapperbomen, de bamboesO die
SFEER!
Halverwege Bogor zal 't helaas wel
helemaal duister zijn (mijn flashlight
hou ik maar weer gereed voor 't geval
we (weer) bandepech zullen hebben).
En dan die aankomst in Bogor, nog duf
van de reis, direkt onthaald met minu-
mans en kowé kowé in de koele open
voorgalerij. Dan gauw een bad nemen,
gajoengs vol koel water weer over je
lichaam te voelen stromenGauw
dan weer omkleden; weg die singlets,
weg die pantalons, weg die sokken,
weg die schoenen, gewoon weer heer
lijk luchtigjes kan ik voortaan in m'n
pendek en koele batik hemd op slippers
thuis zitten. Intussen is de tafel gedekt
en hoor ik weer: "Ajo makan Oom"
3 maanden lang hoef ik niet meer zelf
te kokerellen en de was te doen; wat
een weelde!
De nacht is donker en stil; in m'n
logeerkamer zal weer die heerlijk rui
kende obat-nyamoek branden. Tevre
den zal ik dan slapen, de volgende
morgen afwachtend. Ik zal weer ont
waken door het hanegekraai (nog
maals, wat mis ik dat hier), kippen-
gekakel en 't gekoer van de burung
derukkoekgeroekkoekgeroek
Uit m'n raam zie ik dan weer dat
achtertuintje met die djamboe-aer-
boom, de manggaboom en pisangs
O God dank U, ik ben weer thuis in
mijn GEBOORTELAND
HARRY
Het zal ongeveer 1930 geweest zijn toen mijn vader, die
werkzaam was bij het Boswezen, als standplaats het dorpje
Rambipoedji, in de Oosthoek, had. Wij woonden in een
verrukkelijk groot, koel huis op palen, geheel van hout
opgetrokken. Er was een enorme lap grond omheen en
behalve de gebruikelijke bloempotten had mijn moederook
een ananas aanplant en een groentetuin; de laatste had
i.v.m. het droge klimaat extra zorg nodig en een tuinman
was derhalve eigenlijk een noodzaak. En, wij hadden een
goede. Het was een wat oudere heer, die algemeen als
Kakèh werd aangesproken. Niet alleen was hij een goede
toekang kebon, maar bovendien een grote kindervriend. De
2 "kleintjes" die nog niet naar school gingen, waren dan
ook vaak bij hem te vinden. Hij had een eindeloos geduld
met ze; hij wist op alle vragen antwoorden die de kinderen
konden begrijpen en bovendien bezat hij een voorraad
prachtige verhalen. Het kwam vaak voor dat zij, in plaats
van mee te gaan winkelen in het stadje Djember, verkozen
thuis te blijven bij Kakèh.
Als Pa en Ma soms 's avonds uit moesten werd Kakèh
gevraagd of hij wilde komen oppassen. Dit beschouwden
de "kleintjes", en trouwens ook de wat groteren, als een
feest dat ruimschoots opwoog tegen het thuis moeten
blijven. Voor Pa en Ma was het ook een grote geruststelling
een vertrouwde oppasser bij de kinderen te hebben, want
Rambipoedji was niet helemaal veilig. Rondom ons werd er
wel eens ingebroken, hoewel ons dit vooralsnog bespaard
was gebleven; mijn vader nam aan dat onze 2 jachthonden
("asoes") en het alombekende feit dat hij geweren in huis
had preventief werkten. Maar toch, de aanwezigheid van
Kakèh die ondanks zijn roepnaam nog best zijn mannetje
zou staan, was dan een additionele geruststelling.
Op een dag kwam een motorfiets met zijspan, van de
veldpolitie "Opas Pel") het erf oprijden. De hoofdagent
vroeg aan Ma of Kakèh hier werkte. De schrik sloeg Ma om
het hart, want zij dacht dat er misschien een ongeluk met
hem was gebeurd. Welnu, dit was niet zo, maar de politie
wilde van alles weten over Kakèh en o.a. ook, of Ma nooit
iets had gemist van eigendommem in huis dan wel in de
tuin. Zij had echter niets dan lof over onze kebon.
Maar toen kwam het hoge woord eruit. De politie vertelde
dat Kakèh achter slot zat. Zij hadden nl. een inbreker in de
kraag gevat en de man bleek lid te zijn van een bende, die
behalve gewone inbraken ook rampok partijen, waarvan
sommige met doodslag, op hun geweten had. En het was
gebleken dat Kakèh het hoofd van de rampokkers was.
Nog kon Ma het niet geloven, totdat de politie zei echt over
bewijzen te beschikken. Bovendien zeiden ze dat dit ook de
reden was waarom overal om ons heen was ingebroken,
maar nooit bij ons. Kakèh had ervoor gezorgd dat "zijn"
familie niks overkwam.
Het was helaas maar al te waar dat hij de wet serieus had
overtreden en ook moorden direkt of indirekt had begaan;
de landraad zorgde ervoor dat hij in het gevang kwam, voor
9 jaar
We zagen Kakèh nooit meer terug. Maar Pa en Ma en ook
wij kinderen waren het erover eens nooit eerder zo n goede
tuinman te hebben gehad
HERRIT