ER ZIJN NOG
KENT ER VAST WEL EEN!
(Vervolg: "De APRA-affeire")
de nieuwe chef Stadspolitie, de hoofd
commissaris van politie Ating di Nata-
koesoema, in zijn suite van het politie-
hotel aan Kebonsirih ontboden. Tijdens
dit bezoek deelde de heer Ating mij
mede, dat hij bericht had ontvangen,
dat mijn naam genoemd was in verband
met de activiteiten van de APRA en
vroeg hij of dit waar was. Ik antwoordde
daarop, dat ik totaal niets met ge
noemde organisatie te maken had,
doch dat naar mijn mening mijn naam
op de "zwarte lijst" was geplaatst naar
aanleiding van de diverse politie
acties, waarbij ik de operaties van de
Bijzondere Politie tegen de toen
malige republikeinse subversieve
eenheden geleid had. Ik verzekerde de
heer Ating, dat ik niet tegenstaande
het feit, dat ik onder verdenking stond,
niet van plan was mijn post en het land
te verlaten. Ik had er geen bezwaar
tegen om verantwoordelijk te worden
gesteld voor de operaties van de Bij
zondere Politie, doch ik veronderstelde,
dat de nieuwe regering toch zeker
deze kwestie zou onderzoeken en ik
dan uiteindelijk in staat zou worden
gesteld alle beschuldigingen op te
helderen en eventueel mijn onschuld
te bewijzen. Dit mocht echter niet zo
zijn.
Enkele dagen na de overplaatsing van
de heer Asbeek Brusse naar het hoofd
bureau van politie kwam de hoofd
commissaris van politie Ating onaan
gekondigd op mijn kantoor. Het was
zijn eerste inspectie van onze afdeling
en de heer Ating wilde graag het
kampement bezichtigen. Tezamen
liepen wij van de ene loods naar de
andere, om te zien hoe onze man
schappen en hun gezinnen waren
gehuisvest. Alles zag er ordelijk en
zindelijk uit. Ook werden de leslokalen
bezocht, waar het kader les gaf aan de
agenten. Dit alles droeg de goedkeuring
weg van de heer Ating. Tenslotte
kwam een inspectie van de wapen
kamer aan de beurt. Alle wapens
waren als gewoonlijk in perfecte con
ditie. Op de vraag van de heer Ating, of
de hoeveelheid ammunitie ook inder
daad overeen kwam met de gegevens
volgens het betrekkelijke register voor
vuurwapens en ammunitie antwoordde
ik bevestigend. Het register werd er
toen bijgehaald en alle aanwezige
ammunitie zorgvuldig nageteld. Alle
ammunitie werd compleet bevonden,
doch bij de ammunitie voor karabijnen
was er één patroon teveel op een
hoeveelheid van tienduizend patronen,
hetgeen wellicht op een telfout kon
berusten. Overigens verliep deze in
spectie zonder verdere moeilijkheden.
Tijdens een vergadering van de
afdelingscommandanten, die de vol
gende morgen op het kantoor van de
heer Ating plaats vond, werd voren
bedoelde inspectie aangehaald, waar
bij de heer Ating nog zijn appreciatie
uitsprak over het kampement en de
administratie van de Bijzonder Politie.
Enkele dagen later werd ik wederom
op een avond bij de heer Ating op zijn
hotel-suite ontboden. Ook bij deze
gelegenheid deelde de heer Ating mij
mede, dat volgens ontvangen berich
ten mijn naam was genoemd in ver
band met de APRA-affaire.De heer
Ating had nog speciaal laten nagaan of
wellicht niet een naamgenoot bedoeld
was, doch alles wees er op, dat het
mijn naam was, die op de lijst stond.
Wel, nogmaals verzekerde ik de heer
Ating van mijn absolute afzijdigheid
van genoemde organisatie en dat ik
volkomen bereid was de consequenties
onder de ogen te zien. Uiteraard had ik
mijn vrouw omtrent het vorenstaande
ingelicht en dat ik thans elk ogenblik
mijn arrestatie kon verwachten.
Deze kwam dan ook niet onverwacht,
toen op 11 februari 1950 omstreeks
negen uur 's morgens een tweetal
Indonesische politie-ambtenaren op
mijn kantoor kwam met de mede
deling, dat ik op het hoofdbureau van
politie bij de heer Ating werd ont
boden. Hier werd mij medegedeeld,
dat ik onder arrest was, evenals de
heer Asbeek Brusse en de inspecteur
van politie De Zwart van de afdeling
Politieke Inlichtingendienst, waar hij
met de heer Najoan werkte.
Wij werden vervolgens overgebracht
naar de Jan Pieterszoon Coen-stichting,
waar wij in een "keuken-kamer" wer
den opgesloten. Naast onze kamer
waren nog twee andere vertrekken,
waar eveneens verdachte personen
van de APRA-affaire waren onder
gebracht. Er werd geen familie-bezoek
toegestaan. Na circa drie weken wer
den wij allen overgebracht naar de
strafgevangenis Glodok in de beneden
stad. Direkt na aankomst in Glodok
werd ik geconfronteerd met een zekere
Juul van der Meulen, die volgens
berichten aan de actie van de APRA in
Bandoeng had deelgenomen met een
groep manschappen van de cultuur-
politie van Buitenzorg (Bogor).
De heer Van der Meulen was kort voor
de souvereiniteits-overdracht op een
avond ooit bij mij thuis geweest, toen
hij voor dienstzaken in Batavia moest
zijn. Het toeval wilde, dat mijn oudere
broer met zijn zuster was getrouwd en
wij elkaar wel eens ontmoet hadden in
het Japanse kamp in Ngawi, waar wij
beiden toen geïnterneerd waren. Tij
dens deze confrontatie, in tegenwoor
digheid van de toenmalige inspecteur
van politie en later hoofd van de
Algemene Recherche, de heer Sosro
Danoekoesoemo, verklaarde Van der
Meulen zonder blikken of blozen, dat
ik "lid" was van de APRA. Uiteraard
ontkende ik deze beschuldiging, die
nergens op gebaseerd was. De heer
Sosro adviseerde mij nu maar liever te
bekennen daar hij anders genoodzaakt
was bepaalde maatregelen te treffen om
mij tot bekentenis te dwingen. Het ver
baasde mij ten zeerste, deze bedreiging
uit de mond van een oudere collega te
moeten horen, daar ik de heer Sosro
vroeger steeds had gerespecteerd. Hij
was toen naast zijn functie van in
specteur van politie tevens voorzitter
van de Bond van Politie-agenten, voor
wiens belangen hij altijd in de bres
stond. Ik antwoordde dan ook, dat hij
mij niet hoefde te dreigen, daar ik
volkomen genegen was om elk blank
vel papier van mijn handtekening te
voorzien, waarna hij dan zelf naar
willekeur alle "bekentenissen" kon
invullen. Hiermee was het "onderzoek"
meteen afgelopen en werd de heer
Van der Meulen naar zijn cel terug
gestuurd, nadat hij eerst door de heer
Sosro voor zijn medewerking met een
pakje sigaretten beloond werd. Na
deze confrontatie heb ik hem niet
meer terug gezien. Er werd later be
weerd, dat de heer Van der Meulen
tijdens een transport naar een andere
gevangenis doodgeschoten was tij
dens een "poging tot ontvluchting".
Andere geruchten deden de ronde, dat
hij op vrije voeten was gesteld en
"verdwenen" was. Voorzover mij be
kend heeft zijn familie daarna nooit
meer van hem gehoord, terwijl het
Nederlandse Hoge Commissariaat ook
nimmer een onderzoek naar zijn ver
dwijning heeft doen instellen.
De reden hiertoe zal wel voorgoed
onbekend blijven. Wij waren over
geleverd aan een regering, die blijk
baar onder het mom van een "coup
d'état" naar willekeur een politiek spel
met ons kon spelen! Daar ik blijkbaar
naar de mening van de heer Sosro niet
coöperatief was, werd ik prompt op
gesloten in een cel van het blok voor
de "ter dood veroordeelden", terwijl ik
ook geen voedsel of goederen van
huis mocht ontvangen. Wel mocht ik
zo nu en dan op dokters-rapport, waar
ik dan in contact kwam met de andere
arrestanten van de APRA-affaire.
Na enkele maanden in isolatie te heb
ben doorgebracht in genoemde cel
voor ter dood veroordeelden werd ik
overgeplaatst naar een celblok voor
"gewone" gevangenen, waarbij ik met
enkele andere personen een cel moest
delen. Tijdens de dagelijkse luchtings-
perioden hadden de gevangenen
normaal contact met elkaar. Zo ont
moette ik daar o.a. de heer Ritman,
bekend journalist en redacteur, de
heer Breeland, hoofd van de Immigra
tie-dienst en later ook Mr. Tielenius
Kruythof en Dr. Kiers, die beiden
adviseurs waren in het toenmalige
kabinet van Kalimantan Barat (West
Borneo) onder Sultan Hamid. Beide
laatste personen werden in april 1950
gearresteerd en tezamen met de heer
Najoan in Glodok opgesloten.
(wordt vervolgd)
zoveel mensen die maar
een klein duwtje nodig heb
ben om ook abonnee van
Moesson te worden.
24