Leiderschap
Wij allen kennen de namen van grote mannen, leiders, zoals Churchill, Kennedy
of Ghandi. Ik heb een grote bewondering voor deze mensen en ik heb me vaak
afgevraagd wat het is dat deze mannen leiders maakt van hun volk. Maar als er
gesproken wordt over leiders en leiderschap, dan denk ik niet aan deze mannen
uit de geschiedenis. Neen, dan gaan mijn gedachten terug naar de tijd toen ik
krijgsgevangene was van de Jap. In die tijd stelde militaire rang, vooral beneden
de rang van officier, weinig voor. Dit was wel erg duidelijk in het werkkamp
Pangkalan Balai, in Zuid Sumatra, ten westen van Palembang. En het was daar
dat ik het voorrecht had een "leider" van nabij te leren kennen.
Het werk dat we moesten doen was
het egaliseren van het terrein, waar de
Jap een vliegveld of landingsbaan
wilden aanleggen. Het gereedschap
dat we ter beschikking kregen waren
het pickhouweel, de patjoel, de kolen
schop en rottan manden. Deze maten
ongeveer25 centimeteraan de bodem,
40 cm aan de top en ze waren onge
veer 50 centimeter hoog met twee
oren of handvaten voor het dragen.
De eerste maand was er helemaal
geen systeem in het werk. Alle strui
ken, kleine boompjes en ander be-
groeisel werden eerst verwijderd.
Toen gaf de Japanse landmeter aan
waar hij de grondlijn wilde hebben en
het weghakken en wegdragen van de
grond kon beginnen. Nu werkten de
krijgsgevangenen zich niet uit de naad,
behalve wanneer de Jap toekeek;
sommigen verborgen zich zelfs in de
struiken in het ravijn. Maar heel lang
zaam aan kon je een vlak stuk grond
zien met aan een kant een muurtje
waar de aarde was weggehakt en aan
de andere kant de vers gestorte aarde.
Nu waren in ons kamp ongeveer 1 300
man, waarvan ongeveer 200 Engelsen
en Australiërs. Het aantal werkers op
het veld was 700, terwijl de rest bezig
was in het kamp: keuken, algemeen
onderhoud of ziek. Maar de 700 man
moest worden opgeleverd.
De Japanse landmeter ergerde zich
blijkbaaraan de langzame vooruitgang
en besloot dat elke werker een kubie
ke meter aarde moest weghakken en
in het ravijn storten. Deze taak was
niet onredelijk, vooral niet in het begin
toen het ravijn niet zo ver weg was van
de muur. Maar het is duidelijk, dat met
het verloop der dagen (en weken en
maanden) de muur en het ravijn steeds
verder van elkaar kwamen te liggen, en
het werk dus zwaarder werd. We
moesten werkploegen vormen van
ongeveer 15 man met een ploegbaas
of "hantjou" die dan verantwoordelijk
gesteld zou worden voor het voltooien
van de taak. Een man van mijn barak,
een marine-milicien genaamd Han van
Capelle stelde zich beschikbaar als
hantjou. "Wie wil er voor mij werken?"
vroeg hij. Al spoedig had hij een groep
van 15 sterke, jonge knapen verzameld
(ik was er één van), de meesten van
onze barak. Onze landmeter, een
mede krijgsgevangene, mat onze taak
uit onder toezicht van de Japanse
landmeter. En terwijl de anderen nog
bezig waren ploegen te vormen, be
gonnen wij al te werken. Het werk
verliep vlot. Er was goede samenwer-
Han de Ceuninck van Capelle.
king en goede afwisseling van pikken
tot patjoelen, tot scheppen en weg
dragen van de manden met aarde. Het
laatste uur moesten we het werkelijk
kalmaan doen, opdat we het werk niet
te vroeg zouden beëindigen ver
geleken bij de andere ploegen.
Niet zodra was de Japanse landmeter
uit de buurt of Han van Capelle klom op
de muur en verplaatste de staken
ongeveer 30 centimeterterug en vulde
de gaten weer op. Toen liet hij ons
vlug de bovenste rand van de muur
weghakken, zodat het terugmeten van
de taak onmogelijk werd. Toen zei hij
ons het kalm aan te doen en zo te
werken dat we gelijk klaar waren met
de anderen. Wel, we waren goed met
vlug werken, maar we waren ook goed
met langzaam werken en toch de
indruk wekken van erg bezig te zijn als
de Jap toekeek. Dit ging heel goed
voor een lange tijd, tot er een hantjau
betrapt werd toen hij zijn paaltjes
verplaatste. De arme man werd op
zodanige manier bijgewerkt door de
Jap dat hij nauwelijks in staat was om
verderte werken. Het was dan ook niet
te verwonderen dat vele hantjaus na
dit incident plotseling "eerlijk"
werden. Maar niet onze ploegbaas,
Han. Hij was koelbloedig als gewoon
lijk, misschien een beetje voorzich
tiger. Op een dag evenwel ontsnapte
hij ternauwernood de dans. Blijkbaar
had hij vergeten om het gat van de
stok die hij uitgetrokken had en ver
plaatst, op te vullen. De Japanse land
meter vond het gat en begon Han uitte
schelden in een mengsel van Japans
en Maleis. Toen hief hij zijn stokopom
Han te slaan, maar Han ving de stok op
met zijn hand; daar moet je lef voor
hebben, want de Jap vindt zoiets
helemaal niet leuk. Toen wees Han
naar een ander, soortgelijk gat, ver
moedelijk gemaakt dooreen veldmuis.
De Jap keek naar het gat, toen naar
Han en wandelde binnensmonds mom
pelend weg. Het was boffen voor Han,
dat dat gat daar was en dat hij het op
tijd zag.
De volgende ochtend echter had de
Japanse landmeter een ander idee. In
plaats van het insteken van een staak,
moesten wij nu een plag verwijderen
van ong. 10 bij 1 5 centimeter om de
grens van onze dagtaak te bepalen.
Dat was pech, want het betekende een
volle dagtaak en we waren al zo'n
beetje gewend geraakt aan een lichte
taak. Het maakte weinig uit, onze
ploeg was ertegen opgewassen. Later
op de dag zagen wij deJapanse land
meter rondwandelen met een voldane
glimlach op zijn gezicht.
Han was evenwel niet content, en aan
de uitdrukking van zijn gezicht kon je
zien dat zijn hersens op volle kracht
draaiden. En ja hoor, de volgende dag,
toen de Jap ergens anders was, vulde
Han de gaten op met andere plaggen
op zo'n manier, dat het niet te onder
scheiden was van de rest van de
grond. Daarna maakte hij andere gaten
ongeveer 30 centimeter terug. En dit
deed hij elke dag, met de uiterste zorg,
bewust zijnde van het risico en ook,
dat hij alleen verantwoordelijk gesteld
zou worden.
Dit plan werkte uitstekend voor enkele
weken - of waren het maanden? ik kan
het mij niet meer herinneren. De Jap
evenwel moet hebben vermoed, nee
beseft, dat hij op grandiose manier
werd bedrogen. (Han was niet de
enige die knoeide; hij had anderen
laten zien hoe het te doen). Het terrein
dat wij bewerkten had ondertussen
een vreemd aanzien gekregen, zoiets
als de rand van een stuk papier met
rechthoekige stukjes uitgeknipt, terwijl
andere stukjes uitstaken. (Óns stuk
stak het verste uit, omdat wij het
meeste smokkelden!) De Japanse land
meter zei op een dag tegen de Hol
landse landmeter: "Ik wil een rechte
lijn, van het ene eind tot aan het
andere eind. Hoe je dit klaarspeelt kan
mij niets schelen, maar morgen wil ik
het zo hebben." Toen verliet hij het
terrein.
Onze landmeterlegde de opdracht van
de Jap aan ons uit en begon de nieuwe
lijn uit te meten waar wij de volgende
dag zouden beginnen. Die dag kwam
het totale werk dat we te doen hadden
neer op ongeveer driekwart kubieke
meter per persoon, dus dat was wer
kelijk een meevaller voor de hele
groep van 700 man. Maar de volgende
dag was het eenvoudig voor de Japanse
landmeter om de totaal taak van de
10