POIRRIÉ'S
PERIKELEN
(Vervolg: "De nachtmerrie
die begon op Borneo")
en de mogelijkheden voor de doorreis
besproken. Deze droge en in kryp-
tische bewoordingen gevoerde con
versatie werd onderbroken door een
luchtalarm, waar ogenschijnlijk nie
mand op reageerde, althans niet vol
gens de toen algemeen geldende
regels. We hadden wat beters te doen
en bovendien was dit een geheim
vliegveld, waarvan de Jappen het
bestaan misschien wel, maar de lig
ging toch zeker niet wisten. Zo hoorde
het althans te zijn.
Samarinda II was een provisorische
landingsbaan in 't oerwoud die meer
leek op een langgerekte ladang dan op
een vliegveld. Atap-daken aan de rand
verborgen de jagers en bommenwer
pers voor 't gezicht van boven, daarbij
geholpen door de kronen van hoge
bomen. Sam. II, dat wij al maanden
lang van horen-zeggen kenden als
Melak II, zag er na een korte kennis
making eerder uit als doelmatig dan
fraai. Gaf in elk geval een geruststel
lende indruk
Sergeant-majoor Smit had haast, om
welke reden dan ook. Ons werd verteld,
dat we - gezien het gevorderde uur - in
Bandjarmasin zouden landen en over
nachten, en de volgende dag verder
zouden vliegen naar Soerabaja. 't In
stijgen en opstijgen ging in vlot tempo
en al gauw vlogen we in de wolken.
letterlijk wel te verstaan. Tot vlak bij
onze bestemming, ongeveer twee
uren later, bleven wij in de wolken
vliegen, grote dikke cumuluswolken,
die het vliegtuig danig heen en weer
gooiden. Verder leek het wel of de
piloot dronken was; linkse en rechtse
bochten, stijgingen en dalingen volg
den elkaar in snel tempo op. 't Lampje
achter "fasten seatbelts" bleef bran
den tot de Lodestar op 't vliegveld Ulin
landde en snel naar 't stationsgebouw
taxiede. De gereedstaande bus bracht
ons - ook weer snel - naar onze
tijdelijke huisvesting in de stad.
't Was al donker toen we, gebaad en
verschoond, de avondmaaltijd konden
gaan genieten. Op een echte stoel aan
een tafel. Saaie boel in de rigoureuze
verduistering èn een benauwd hete
stad. De berichten van de NIROM
waren niet zo best. De Jappen waren
begonnen Balikpapan, ongeveer 400
kilometer noordelijk, aan te vallen.
De gezagvoerder adviseerde ons vroeg
onder de klamboe te kruipen, omdat
hij al vóór zonsopkomst wilde ver
trekken. Dan zou hij als 't licht werd al
een eind op de Javazee zijn; bovendien
had hij sterk het vermoeden, dat de
Jappen al heel vroeg acte de présence
zouden geven boven Ulin. Kort na 't
vertrek van Sam. II had een Japanse
bommenwerper hem al gespot en
alleen door van de ene wolk in de
andere te vliegen was hij 'm kwijt
geraakt. Misschien móest de Jap wel
terug om nog met licht in Tarakan te
kunnen landen. Daar hadden ze al een
basis, zo vertelde hij, bijna terloops.
Al vroeg landden we in Soerabaja,
waar we vernamen, dat 't vliegveld
Ulin vroeg in de morgen een zeer
onvriendelijk bezoek had gehad van
een aantal Japanse bommenwerpers.
Dit bericht werd uiterlijk met een diepe
zucht en een lange grijns aangehoord.
Wat we voelden en dachten laat zich
gemakkelijk raden.
Een ander bericht, niet via de NIROM,
gaf andere reacties. Het KNILM-(of
KLM) lijnvliegtuig, een DC 2, die met
enige anderen van onze ploeg kort na
ons was opgestegen, was kort na de
start door een Jap neergeschoten en
in 't oerwoud terechtgekomen. Enkele
doden en gewonden. De overlevenden
en gewonden werden met een ander
vliegtuig weer van Sam. II opgehaald.
Bij de doden was één van onze oudere
collega's, vader van vijf kinderen,
waarvan de jongste nog een baby, en
de marconist. Een andere collega
bleek niet levensgevaarlijk gewond.
Deze tragedie bedierf goeddeels de
voldoening over de zo geslaagde ver
nielingen. Maar de oorlog was nog
maar net begonnen en een spoedig
einde verwachtten wij - gezien de
reeds opgedane ervaringen - geen van
allen meer.
GEZICHTSVERLIES
Het tegenovergestelde van de stelling,
dat een mens van nature goed is met
een lichte neiging tot het kwade, is me
in het kamp bewezen. Niet door het
gedrag van die bende bokkepoten van
bewakers, maar door een zeer respec
tabele ouwe heer, wiens vodden niet
voor de onze onderdeden en door
wiens magere ribben de wind net zo
akelig floot. Het was zijn hautaine
houding, maar vooral zijn kille bestraf
fende blik, die ons stoorde wanneer
we de zoveelste kikker of bajem-doeri
struik te lijf gingen.
Ik had een keer een prachtige kikker
met lange, gespierde achterpoten te
pakken gekregen en was het dier aan
het schoonmaken, toen de ouwe
naderbij kwam. Hij bekeek het tafereel
met afgrijzen, maar kwam wel steeds
dichterbij, metertje voor metertje.
Eindelijk kwam datgene waar ik al
bang voor was. "Wat doen jullie daar
mee, opeten?" De onverholen minach
ting lag er zo dik op, dat ik niet het lef
had te antwoorden en daarom mijn
werk vlug afmaakte, het dier in een
pisangblad wikkelde en in een broeien
de afvalhoop stopte om gaar te stomen.
Tijdens de middagjasmé was het zover
en onze golongan-garong maakte zich
gereed voor de maaltijd. De ouwe heer
was er ook weer, hij zei eerst niks,
ademde alleen maar hoorbaar alsof hij
een verstopte neus had. De kikker rook
ook inderdaad lekker en om hem wat
milder te stemmen boden we hem een
(klein) stukje aan, dat hij weifelend
aannam om het vervolgens met ver
bazingwekkende snelheid naar binnen
te werken. Het deed ons deugd, dat hij
ons bedankte en wilden verder eten,
toen hij, als een Brits edelman op zijn
patjolzitstok gezeten, het woord vroeg.
Wij knikten verbaasd en sloegen toen
bijna achterover bij zijn ongevraagde
uitleg van de behandeling van een
sprinkhaan. Eenvoudig. Gewoon kopje
omdraaien, trekken en klaar is Kees.
Zijn ogen glinsterden moordlustig.
Gelukkig begon toen een van die
ellendige Heiho's te brullen en moes
ten we weer aan het werk. De hautaine
ouwe heer was daarna zijn gezicht
kwijt, maar dat waren er meer in die
tijd.
WAAR GEBEURD
Dit verhaal is waar gebeurd, iemand
heeft het mezelf verteld, dus kan het
niet gelogen zijn. In een of ander
interneringskamp ergens op Java,
stormde een Koreaanse bewaker het
wachtlokaal uit om een argeloze
tawanan op een pak slaag te trakteren.
Niet omdat deze wat had uitgevreten,
maar gewoon voor de lol, of misschien
stoorde hem de aanblik van die uit
gemergelde figuur. Brullend zette hij
zich voor zijn slachtoffer in postuur en
haalde uit voor de eerste mep, maar tot
zijn verbijstering stak de tawanan een
hand op om vervolgens zijn valse gebit
uit de mond te nemen en dat in zijn
rechter broekzak te steken. Met een
nijdige grauw haalde de Koreaan voor
de tweede keer uit, maar wederom
(lees verder volgende pagina)
16