Het unieke proces van de heer T. DE APRA'affaire JUWELEN "Pinda-pinda-poepchiriees" was vooral in de jaren '50 een populaire uitroep in de richting van Indo-Europeanen. Daarnaast bestonden nog andere kreten en gezegden, maar zoals bekend hebben die uitingen van lage ontwikkeling niet geleid tot heftige reacties, trauma's of de onmogelijkheid dat Indo's zouden kunnen integreren in de Nederlandse maatschappij. Hoewel, als je sommige discussies hoort en verschillende scripties leest, dan zou je de indruk kunnen krijgen dat er destijds zwaar gediscrimineerd is geworden en dat menig Indo nu nog lijdt onder de gevolgen van pinda-pinda-poep-chinees. Het is namelijk nooit moeilijk om moeilijk te doen (en daardoor interessant te lijken). Wie destijds niet moeilijk deed was de heer T. Hij diende gewoon een klacht in. In de jaren '60 woonde in een Noord hollandse kustplaats de Indischman heerT., in 1913 geboren te Modjokerto. Plaatsgenoot en kennis van de heerT. was de toen 39-jarige onderwijzer M. De heren T. en M. werden echter vijanden van elkaar. Dat begon met een rekening. Een rekening die M. aan T. presenteerde vanwege vertaalwerk dat hij zou hebben verricht voor de broer van T. Deze broer, zeeman, voer op dat moment echter langs verre kusten en omdat de heer T. van niets wist, weigerde hij te betalen. M. stapte toen naar de rechter om betaling af te dwingen. Op 20 september 1963 diende de zaak voor de Haarlemse kantonrechter. Tijdens het verhoor van partijen door de rechter zei M. op een gegeven moment: "Deze niet-raszuivere Nederlander met zijn minderwaardig heidscomplex is zeer achterdochtig van aard." Wat zegt u daar", vroeg de rechter en M. herhaalde wat hij gezegd had. Op luide verontwaardigde toon zei de rechter toen: "Ik verbied u dergelijke uitlatingen hier te gebrui ken. Weet u wel dat u zich schuldig maakt aan rassendiscriminatie!" Ver volgens gelastte de rechter M. om zijn verdere verweer in de zaak om de rekening op schrift te stellen. Thuis gekomen, zal het gebeuren de heerT. danig hebben bezig gehouden. Op 30 september hakt hij de knoop van ongenoegen door en schrijft een brief aan de hoofdcommissaris van politie te Haarlem waarin hij officieel een klacht indient tegen M. wegens belediging en waarin hij verzoekt om strafvervolging van M. Enkele dagen later wordt de rechtszaak voorde Haarlemse kantonrechtervoort- gezet. De heer T. kreeg toen een afschrift van het verweerschrift van M. Daarin stond dat de uitdrukking "niet- raszuivere Nederlander" niets discrimi- nerends inhield, doch alleen bedoeld was om aan te tonen dat Indo-Euro peanen vaak een zeer moeilijk en achterdochtig karakter hadden. Hoe de rechter inzake de rekeningkwestie gevonnisd heeft, is schrijver dezes niet bekend, maar wel zeker is dat de heer T. geen genoegen nam met het verweerschrift en volhardde in de klacht, ingediend bij de Haarlemse politie. Naar aanleiding van deze klacht werden T. en M. alsmede een getuige door de recherche verhoord. In de processen- verbaal is te lezen dat de heer T. tijdens het verhoor onder meer zei: "Aangezien ik in Indonesië ben geboren en een bruine huid heb, voelde ik mij door de woorden van de heer M. in mijn eer en goede naam aangerand. Dit temeer aan gezien hij deze woorden sprak tij dens een openbare terechtzitting in aanwezigheid van meerdere toe hoorders". De heer M. stelde tijdens zijn verhoor onder meer: "Dit is geen rassendiscriminatie, doch alleen het constateren van een feit. Ik geef toe dat ik een andere zinswending had kunnen gebruiken". De klacht van de heer T. leidde tot rechtsvervolging van M. De strafzaak diende 12 februari 1964 voor de Haar lemse politierechteren het wetsartikel waar de Officier van Justitie de vervol ging op baseerde was art. 266 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel luidde aldus: "Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevange nisstraf van tenhoogste drie maan den of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden." Tijdens de rechtszitting verzoekt M. om een tolk om zijn verdediging beter te kunnen voeren. M. is namelijk Joegoslaaf van geboorte. De rechter wijst dit verzoek af omdat M., die in Nederland is geboren en hier het Gym nasium B en de onderwijzers-akte heeft behaald, geen tolk nodig zou hebben. In zijn verdediging bracht M. naar voren dat hij met "niet-raszuiver" doelde op de hele groep Indische Nederlanders en niet op de heer T. persoonlijk. "Ik heb me ongelukkig uitgedrukt" aldus M. De Officier van Justitie betoogde dat M. alleen maar de heerT. bedoeld kon hebben, omdat hij sprak van "deze niet ras-zuivere en omdat er niemand anders aanwezig was op wie het gezegde kon slaan. De rechter deed dezelfde dag uitspraak: een week onvoorwaardelijk gevangenis straf voor M. De officier had twee weken geëist. Direkttekende M. hoger beroep aan en een dag later deed de officier van Justitie hetzelfde. Het was 29 mei 1964 geworden toen deze hoger beroepszaak diende voor het Gerechtshof Amsterdam. Daarvoor had M. de procureur-generaal de offier van Justitie bij het Gerechtshof) per brief verzocht om de gerechts secretaris bij het Kantongerecht Haar lem als getuige a décharge op te roepen omdat de heer T. in eerdere verklaringen meineed zou hebben ge pleegd. Dit baatte M. niet, want deze gerechtsdienaar bevestigde ter rechts zitting alleen het verhaal van de heer T. Het verweer van M. tijdens het hoger beroep was dat hij niet T. maar diens broer had bedoeld. Op 12 juni 1964 doet het Hof uitspraak en bevestigt de uitspraak van de Politierechter te Haarlem. M. was tijdens die uitspraak niet aanwezig. Drie dagen later komt M. in cassatie van het arrest (vonnis) van het Gerechts hof. Dat wil zeggen dat hij weer in hoger beroep wilde gaan, nu bij de Hoge Raad, het hoogste rechtscollege in Nederland. M. voerde aan dat be lediging niet alleen gevoeld, maar ook bewezen moet worden en verder dat hij de broer van T. had bedoeld en omdat die er niet was toen hij zijn uitspraak deed, kon er ook geen sprake van belediging zijn. Het cassatie-ver zoek werd afgewezen, omdat de procureur-generaal bij de Hoge Raad van mening was dat er geen twijfel was aan de juiste rechtstoepassing door het Gerechtshof Amsterdam. M. kon dus een week gaan zitten, maar niet nadat eerst een gratieverzoek op 25 februari 1965 was afgewezen. En daar mee kwam een einde aan een zaak van eenvoudige belediging. Maar een zaak om te onthouden is het wel natuurlijk, want voor Indische kring was het een uniek proces en er werd toen wel een stukje jurisprudentie geschreven. RALPH BOEKHOLT In verband met plaatsgebrek in dit nummer van Moesson, zal het slot van de serie over de APRA-affaire in Moesson van 15 okt. a.s. verschijnen. RED. Wij verzoeken inlichtingen van mensen die in de jaren 1960- 1970 hebben afgegeven ter verkoop bij Bernard Schipper aan de Kalverstraat, Amsterdam. Gaarne brieven onder nr. 3310 of telefonisch 020 - 62 82 30. 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1987 | | pagina 4