KINDERJAREN
Vertel eens wat over je jeugd. Om zo te horen lijkt het een simpel verzoek, maar
als je daar wat dieper over nadenkt is dat toch niet zo eenvoudig. Het is zo lang
geleden en als je een leven hebt gehad en nog met heel veel afwisselingen, en
daarbij nog periodes die emotioneel waren, dan liggen die onbezorgde
jeugdjaren wel heel ver in je geheugen verborgen. Toch is het interessant om
zo'n uitdaging te aanvaarden en te ondervinden wat alzo nog naar boven komt.
Ik ben geboren in kampong Sibolangit, deze ligt ongeveer op 400 meter boven
de zeespiegel en halverwege langs de grote weg van Medan naar Brastagi op de
oostkust van Sumatra. Wie gaat daar nu wonen? Omdat mijn vader zendeling
was en bestemd voor de Karo-Bataklanden, dit was zijn eerste post. Even wat
over zijn werk vertellen, geldt ook voor mijn moeder.
Naast het evangelisatiewerk deed hij
meer aan wat je tegenwoordig ontwik
kelingswerk noemt. Het bouwen van
scholen, poliklinieken, adviseren bij
landbouw en veeteelt, enz. Er was op
dit gebied niets! Dit alles zonder "rege
ringssubsidies", zuiver uit een idealis
tisch oogpunt, net zoals de missie dat
deed in andere gebieden van de Archi
pel. Bijdragen aan de ontwikkeling van
de bevolking wat uiteindelijk geleid
heeft tot hun zelfstandigwording. Met
welk idealisme mijn ouders dit werk
wilden verrichten blijkt wel uit het feit
dat zij hun eerste reis zelf hebben
bekostigd. Helaas hoor en lees ik hier
over niets bij de huidige, daartoe aan
gewezen geschiedschrijver. Dit even
als zijweg die ik nodig vind als een
hommage voor al die werkers die dat
nobele werk hebben verricht.
Het huis waarin wij woonden was van
hout, had een atap dak en stond op
hoge palen. Moeder vertelde mij later,
dat het huis wel eens schudde, niet
door een aardbeving maar omdat de
karbouwen zich schurkten tegen de
palen. Uit die Sibolangittijd herinnerik
mij niets. Alleen dat wij veel honden
hadden om de wilde varkens uit de
moestuin en het maïsveld te verdrijven.
Voor hun dagelijkse levensbehoeften
moesten zij die wel aanleggen.
In 1922 zijn wij verhuisd naar de
hoogvlakte, waar een huis was ge
bouwd ter hoogte van de kampong
Raja, die ver van de grote weg, het
land in lag. Ons huis stond aan de
grote weg, ongeveer 5 km van Brastagi
en 7 km van Kabandjahe, ver van de
bevolkte wereld. Het klimaat was er
prima, 800 meter boven de zeespiegel.
We hadden nog twee buren, petani's,
zij hadden wel kinderen maar veel
ouder dan ik, dus geen speelkameraden.
Ik was namelijk alleen, mijn broer en
zusters waren in Holland onderge
bracht bij pleegouders. Als nakomer
kende ik ze niet, dat heeft geduurd tot
na de oorlog.
Ik was wel welkom en mocht mee om
de karbouwen te hoeden. Niets leu
kers dan achterop het dier zijn rug te
zitten. Je wipte erop, met je grote teen
op de hiel van de achterpoot afzetten
en met de staart je optrekken. Voor de
niet insider, ga niet te ver naar voren
zitten, dat is namelijk gevaarlijk, als
het dier de vliegen verjaagt door met
zijn kop te schudden loop je kans dat
je gestoten wordt door zijn grote ho-
Batakse vrouwen bij het rijststampen.
rens. Geen gemoedelijker dieren dan
deze vermeend logge beesten. Zeer
aanhankelijk en gehoorzaam als je ze
met je blote voeten de richting aan
wees waar ze naartoe moesten.
Ja wat deed je meer? Soms meegaan
naar de ladang om te helpen, voor
zover je dat als kind doen kon. Rond
zwerven door de bossen of velden.
Een fijn speelterrein was het diepe
ravijn achter ons huis. Daar beneden
stroomde een zielig klein riviertje. Er
viel niets te vissen, wel bloedzuigers.
Jaren lang was mijn trouwste vriend
een hond die mij nooit alleen liet. Het
terrein waar het huis op was gebouwd,
was enorm uitgestrekt. Afgestaan
door het zelfbestuur van de Karo-
landen met als voorwaarde dat hierop
een kweekschool gebouwd zou worden.
Die is er ook gekomen, een complex
van school, internaat, huizen voor
onderwijzers enz. Dat moest wel zo
groot opgezet worden want het lag ver
van de bewoonde wereld. Het enige
belangrijke moment was voor mij na
lestijd: dan gingen wij voetballen.
Ons huis was groot, daarom stelden
mijn ouders het in de vakanties open
voor kinderen vanuit het warme
Medan. Dat was mijn kans om met
hollands sprekende kinderen in con
tact te komen. Jaren later werd de
kweekschool gesloten en kreeg het
complex diverse bestemmingen o.a.
één gebouw werd voor een museum
ingericht, de internaten voor conferen
tieoord en in de grote vakantie voor de
kindervakantievereniging uit Medan.
Dat waren hoogtij dagen, dan had je
zoveel vriendjes. Speelgoed kreeg ik
wel eens van gezinnen die naar Holland
gingen voor verlof en niet alles wilden
meenemen. Het grootste kado dat ik
mij kan herinneren was een incomplete
meccanodoos, voor die tijd een niet te
betalen kado.
Dan komt de eerste grote kentering in
mijn leven, de schooltijd. Mijn eerste
lessen kreeg ik van mijn moeder, zij
gaf les aan vrouwen, waarin weet ik
niet. Ik moest dan achter in de klas
zitten. Dat leren ging vast niet zo goed
want ik herinner mij de vele draaien
om mijn oren. Daarop volgt de tweede
schooltijd, de H.I.S. (Hollands Indi
sche School) pas opgericht in Kaban-
jahe. Dat was leuk, 's morgens met
paard en wagen naar school, veel
vriendjes in het speelkwartier. Of ik er
veel heb geleerd? Daarna ging ik naar
een klasje dat was samengesteld uit
kinderen van de ambtenaren die in
Kabanjahe waren geplaatst. Eén van
de dames gaf dan les.
Inmiddels was de Plantersschool in
Brastagi gebouwd, compleet met inter
naat enz. Toen daar naartoe, als extern
leerling. Iedere dag met een busje, die
toen regelmatig reden van de DSM,
naar school. Dat was leuk! Had geen
tijd voor leren over, kreeg dus veel
huiswerk mee, vooral in het weekend.
Wat een straf, herinner ik mij nu nog.
De lagere schooltijd is voor mij een
echte hordenloop geweest waar ik
iedere horde miste. Durf niet te vertel
len hoe oud ik was toen ik de lagere
school had afgewerkt. Het Hollands
was ook zo donders moeilijk.
Typerend is hoe je je een streektaal
eigen maakt als je daar in opgroeit. Ik
herinner mij dat mijn vader, die inmid
dels was aangewezen voor het vast
leggen van de streektaal, mij wel eens
vroeg; "Hoe zeg jij dat?" Pas nu rea
liseer ik mij waarom hij dat vroeg.
Toen vond ik het maar raar dat zo'n
knappe man dat niet eens wist. Nog
een kleine anecdote. Thuis werd uiter
aard uit de kinderbijbel gelezen. Aan
gekomen bij het hoofdstuk dat Simson
de Filistijnen versloeg met een ezels
kinnebak. Pa vraagt: "weet jij wat een
ezelskinnebak is?"Antwoord: "Ja, zo'n
ding dat moeder in haar mond heeft".
Na de Plantersschool volgde mijn
deportatie naar Holland, althans zo
voelde ik het aan. Maar dat is een
ander verhaal.
H. NEUMANN
11