SUMATRA SELATAN
Met meer dan normale belangstelling heb ik het artikel over
de voetreis door Zuid Sumatra van Frits Bromberg in het
septembernummer van Moesson gelezen. Naast veel
herkenbaars zijn er toch de nodige vragen gerezen. Want
ook ik heb dit gebied enige jaren, vanuit standplaats
Palembang, in alle richtingen doorkruist. Maar dan spreek
ik wel van zo'n dertig jaar geleden en waren dat geen
toeristische uitstapjes maar ging het om de uitoefening van
de taken waarvoor ik destijds door een handel-maatschap-
pij was uitgezonden.
Ook omdat ik deze eerste ervaringen van een "totok-
nieuwe-stijl", als ik hem zo even mag noemen, met die van
mij zou willen vergelijken. Laat ik voorop stellen dat ik de
grootste waardering heb voor de moed waarmede deze
jonge man (dat neem ik tenminste aan) zich in het
ongewisse en onbekende heeft gestort. Wat dit betreft gaat
de vergelijking volkomen mank, want ik voelde tenslotte de
steun van mijn toko in de rug en vond daardoor mijn bedje
min of meer gespreid. Bovendien waren wij door het
opdreunen van de rijtjes: "Salak, Gedeh "Bali,
Lomboken door de wandplaten in het klaslokaal al een
klein beetje vertrouwd met de gebieden waar wij naar toe
gingen. Van een oud-gediende hadden wij ook een spoed
cursus Maleis gehad, waarbij het accent vooral op het tellen
was gelegd, want dat had je als toekomstig koopman het
meest nodig. Bij aankomst spraken wij dan reeds drie
woorden Maleis en het: "Boleh tawar!" zat van meet af aan
er in gebrand. Maar tellen konden wij als de besten! De
oude geest der voor-vaderen, de zucht naar avontuur en het
verlangen naar onbekende verten is dus toch niet helemaal
uitgestorven, zij het dat hij er nu met wegwerp-aanstekers
in plaats van met spiegeltjes en kralen op uit trok.
Brug over het Endikat-ravijn bij Pager Alam.
In zijn omschrijving van Bengkulu (of
moet het zijn "Bangkahulu", zal wel
niet in de nieuwe lijst van vreemde
plaatsnamen voorkomen) vind ik nog
wel iets van vroeger terug, zij het dat
de tijd hier kennelijk ook niet heeft
stilgestaan, getuige het winkelcentrum
en de immense Bank aan de haven,
waar in mijn tijd slechts een aantal
gudangs zich weerspiegelden, van
waaruit de koffie en wat bosprodukten
met lichters naar de op de rede liggende
K.P.M.-ers werden gebracht. De beti
teling "lovely old town" kwam toen
wat beter uit.
De ruime opzet van het plaatsje danken
we aan de Engelse periode, die je in
hun koloniën bij de steden-aanleg vrij
wel overal tegenkomt. In dit verband
mis ik volkomen de vermelding van het
Parr-monument en fort Marlborough,
opvallende bouwsels die vermoedelijk
toch niet geheel van de aardbodem
zullen zijn verdwenen.
Het vliegveld, niet meer dan een lan
ding-strip, bestond in mijn tijd ook al,
hoewel ik mij nooit gerealiseerd heb
dat dit, in de smalle kuststrook tussen
de Barisan en de zee, uit het oerwoud
zou zijn gekapt. Bij het opstijgen voor
de terugtocht naar Palembang moest
het vliegtuig een ruime bocht over zee
maken daarandersde aanloop voorde
sprong over de bult van de Barisan te
kort zou zijn geweest. Ik vond toch al
dat we vrij laag over de boomtoppen
scheerden en voelde mij altijd weer
opgelucht als de lange afdaling naar
Palembang was begonnen.
Vanaf dit vliegveld liep hij Sumatra in,
in welke richting en hoe ver? Hier
begint voor mij het onherkenbare. Niets
over de kronkelende pas die vanuit
Benkulu over de Bukit Barisan naar het
binnenland voert. Waar op een zeker
mooi uitzichtspunt, vanwaar men een
goed gezicht heeft over de dalende
omgeving met heel in de verte een
glimp van de zee, een soort paviljoen-
tje stond dat iedere keer weer noodde
tot even stoppen om van het panorama
te genieten. In het boek van Zentgraaff
(Sumatraantjes), dat omstreeks 1925
geschreven is, is daarvan een foto te
vinden en dertig jaar later stond het er
nog. Zou het, nu weer zo'n dertig jaar
verder, er nog steeds staan?
Niets over het wat ruige, ongerepte
berglandschap van de Bukit Barisan
met diverse toppen, de Dempo met
zijn ruim drieduizend meter, net niet
hoog genoeg om in de tropen aan de
sneeuwgrens te geraken, als uitschie
ter. Niets over de wat hoger gelegen
dorpen zoals Kepahiang, Tebing Tinggi
of Lubuklinggau (eindpunt Zuid Suma
tra spoorweg), waar het even goed
toeven was na de lang warme en
vermoeiende tocht door de laagvlakte
vanaf Palembang. Geen beschrijving
van de bergbeken met hier en daar de
door waterkracht aangedreven koffie-
pelmolens, beken die uiteindelijk
tesamen de machtige brede Musi-
rivier van Palembang voeden.
Pas wanneer je de tocht Palembang-
Benkulu, zo'n 500 km., gemaakt hebt
kanjetoch eigenlijkspreken datje iets
van Zuid Sumatra hebt gezien of ereen
klein beetje in bent geweest. Hoewel
ik onmiddellijk toegeef dat dit te voet
ondoenlijk zou zijn. Zoals reeds gezegd
heb ik deze tocht, beroepshalve, menig
maal mogen maken, in de droge tijd
wel te verstaan want tijdens de natte
moesson was er geen doorkomen aan
en verdween je tot aan de assen in de
bètjèk. (sorry! maar ik kan nog steeds
niet aan de nieuwe schrijfwijze met de
C wennen). Dan moest noodgedwon
gen gebruik gemaakt worden van de
spoorlijn, een belevenis op zich. Je
wist ongeveer bij benadering wanneer
de overvolle, door een rook en roet
brakende Krupp-locomotief die nog
uit de tijd van de eerste wereld-oorlog
stamde (zou die nu nog rijden? Het zou
me niet verwonderen!) zich in bewe
ging zou zetten, maar nooit óf en hoe
laat je ter bestemder plaatse zou arri
veren. Er konden zich onderweg allerlei
onverwachte situaties en obstakels
voordoen.
In de overige binnenlanden hadden
we enkele vaste pleisterplaatsen. In
Lahat was dat bij de pastoor, die altijd
wel een borrel of een sigaar voor de
liefhebbers had klaar staan, die we
overigens zelf meestal meenamen als
kleine attentie voor de verleende gast
vrijheid. In Batu Radja het door de
16